Inferno(58)
21
De steile rotswand flitste langs. Ik probeerde nog me ergens aan vast te klampen, maar toen ik besefte dat het nutteloos was liet ik me gewoon vallen. Een paar seconden later lag ik verbrijzeld op de bodem, omhoog starend naar de niet-lucht. De pijn was zo alomvattend dat ik er niet achter kon komen wat gebroken en wat alleen maar gekneusd was. Maar ik herinnerde me dat je een verkeersslachtoffer nooit mag bewegen. Ik bleef roerloos liggen. Een geritsel naast me.
'Benito?'
'Hier ben ik.'
'Ben je gewond?'
'Ja.'
'Ik ook.'
'Ik denk niet dat we ze in de weg liggen. We hoeven enkel te wachten tot onze lichamen geheeld zijn.'
In de weg liggen? Waar had Benito het over? Ik durfde mijn hoofd niet te bewegen, maar ik keek uit mijn ooghoeken en zag de wijduitlopende mantel van een levensgroot gouden standbeeld. Van die kant hoefde ik ook geen informatie te verwachten.
Ik zei:'En Billy ?'
'Arme Billy. Zijn gewelddadige natuur verraadde hem.'
'Schei uit met dat verdomde filosofische gemekker. We moeten hem bevrijden!'
'Hoe?'
'Nou, eh... we moeten eerst wachten tot onze wonden geheeld zijn natuurlijk. Wat zouden ze met hem doen, denk je? In de kokende pek smijten?'
'Kijk eens boven je.'
Iets dat leek op een eindeloos lang stuk touw zweefde in lussen door de lucht. Het viel heel langzaam, alsof het bijna gewichtloos was. Toen het dichterbij kwam zag ik dat het dikker dan touw was en dat er aan het eind een soort kwastje zat, een bosje haar... Waar had ik dat eerder gezien? Toen het vlak boven ons was aarzelde het, daalde toen als een blinde worm en verdween achter de rotswand van de kloof waarin wij lagen. Na enkele seconden kwam het weer tevoorschijn... en het eind was gewikkeld om iets dat bewoog. Billy.
'De staart van Minos,' zei ik. 'Ja.'
Vóór wij weer op de been waren zou Billy al terug zijn op het eiland in het meer van bloed - of in het meer zelf; hij had het eiland uit eigen vrije wil verlaten. Hoe het ook zij, hij was buiten ons bereik. Ik zuchtte en wendde mijn blik af van het kleine spartelende figuurtje in de kronkels van Minos' staart. Het beeld had zich bewogen.
Het had zich bijna een meter verplaatst. Ik draaide mijn hoofd om, zonder na te denken over de eventuele gevolgen. Mijn nek was niet gebroken. Er staken twee blote voeten onder de zoom van de gouden mantel uit. Terwijl ik toekeek bewoog een van de voeten zeker vijftien centimeter.
'Benito, er zitten mensen in die dingen.'
'Ja. Dit is de kloof van de religieuze schijnheiligen.' Hij stond voorzichtig op en testte alles om te zien of het genezen was. Blijkbaar was dat het geval. Hij probeerde me overeind te helpen, maar gloeiende pijnscheuten flitsten door mijn ribbenkast. Ik liet me weer achteroverzakken; ik zou nog even geduld moeten hebben.
Gouden beelden bewogen zich met een slakkegang voort. Er zaten mensen in, maar het enige dat ik zag waren blote voeten en in schaduwen gehulde gezichten onder enorme kappen. Een van de beelden bleef voor ons staan en draaide zich tergend langzaam naar ons toe. Een stem zei: 'Zijn jullie verdwaald?'
'Nee,' zei Benito.
'Ben je zelf misschien verdwaald ?' vroeg ik.
'O, nee. Dit is de juiste plek voor mij.' Hij had een zwaar accent dat moeilijk thuis te brengen was. 'Ik ben hier al zo lang dat ik ervan overtuigd ben dat God er ook zo over denkt.'
'Hoelang?'
'Ze hebben me verteld dat er op aarde meer dan duizend jaren verstreken zijn.'
'Dat kan ik moeilijk geloven,' zei ik. 'Zo oud is de Engelse taal nog niet.'
'Dat weet ik,' zei de priester. 'We geven elkaar les. Ik heb deze taal geleerd van iemand die hier nog niet zo lang geleden is aangekomen, een zekere Amie Semple MacPherson. We hebben hier toch niets anders te doen dan door dit eindeloze kanaal lopen, en het is makkelijker om een vreemde taal te leren dan iemand te zoeken die je eigen taal spreekt.' 'Waarom ga je niet even zitten, dan kunnen we wat babbelen,' zei ik.
De vermoeide grijze ogen keken me onderzoekend aan vanuit de gouden kap. 'Eigenlijk zou ik me op je moeten laten vallen,' zei hij. 'Maar het kan zijn datje niet weet wat je zegt. Als ik stil blijf staan wordt deze mantel warm. Hij is eigenlijk al te heet. Hij warmt langzaam op en koelt even langzaam weer af. En nu moet ik afscheid nemen.' Hij begon zich af te wenden.
Benito zei: 'Vind je het goed als we een eindje met je meelopen?'
'Dat zou ik zeer op prijs stellen.' Hij maakte zijn draai af en nam een wankele pas.
Ik stond op. Mijn ribben deden bijna geen pijn meer. 'Hoe zwaar is die mantel?' vroeg ik.
'Ik heb hem nooit gewogen. Ze hebben me verteld dat hij van verguld lood is. Een ton misschien?'
'Wat heb je misdaan ?'
'Is dat belangrijk? Ik was jong, mijn inwijding tot priester lag nog maar enkele jaren achter me. Maar het duizendjarige tijdvak dat begon met Christus' geboorte naderde haar einde. De mensen begonnen te vrezen dat het einde van de wereld nabij was. Ik spoorde ze aan hun bezittingen weg te schenken. Aan de kerk, wel te verstaan. Vele rijkdommen kwamen in ons bezit.'