Reading Online Novel

Inferno(61)



Ik draaide me om en ging verder.





22


Ik liep tot ik wel moest stoppen omdat de grond voor me steil naar beneden viel. Daar bleef ik staan als een machine die gedeprogrammeerd is. Waar moest ik heen? Ik was nu volkomen alleen. Ik had nu niemand meer die me over de geografie van de Hel kon vertellen, die me kon waarschuwen voor de gevaren.

Aan de andere kant kon ook niemand me meer dwingen steeds dieper af te dalen in verschrikking na verschrikking terwijl ik alleen maar wilde blijven waar ik was. Mussolini. Benito Mussolini! II Duce. Hij had zelfs niet geprobeerd het te ontkennen.

Wat een stommeling was ik geweest. Hoe was het mogelijk dat ik hem niet had herkend, met die massieve vierkante kaak en dat hoge voorhoofd? Ik herinnerde me wat ik in de geschiedenisboeken over hem gelezen had. Benito Mussolini was uit het kasteel waarin hij gevangen werd gehouden ontsnapt in een zweefvliegtuig dat bestuurd werd door Hitlers speciale Commando, Skorzeny, een van de meest romantische figuren uit de oorlog. Geen wonder dat Benito met een zweefvliegtuig kon omgaan!

Mussolini de fascist. Hij had het fascisme uitgevonden! Moordenaar en leider van moordenaars, een boef, handlanger van Adolf Hitler... terug naar de anonimiteit van de vlam, Mussolini, boosaardig brein achter de Italiaanse troon. In de diepte met je, Benito, die me uit de fles had gered.

Ik stond daar een hele tijd voor ik besefte wat mijn ogen registreerden.

Op de bodem van de negende kloof strompelden en wankelden de verdoemden voort, uitglijdend over de met bloed vermengde modder en er hun eigen bloed aan toevoegend zodat het pad nog glibberiger werd voor degenen die na hen kwamen. Het leken de versufte overlevenden van een of andere verloren slag.

Ik zag een man die zo te zien niet gewond was. Hij liep heel rechtop en bewoog zich vreemd stijf voort. Zijn gezicht was bleek, mager en kalm, maar de ogen brandden van haat. Hij had een eigenaardige snor, recht, maar twee keer zo breed als zijn mond, en de scherpe witte hoektanden die onder zijn bovenlip uitstaken zouden ieder kind boven de zes onmiddellijk hebben doen uitroepen: 'Vampier!' Een eind voor hem liep een dikke, gespierde man met een markant, bebaard gezicht. Bloed droop uit zijn doorgesneden keel. Zijn gezicht kwam me bekend voor. Ik bestudeerde het en trachtte me te herinneren waar ik het eerder had gezien.

Hij staarde terug. Toen brulde hij woedend, met een Shakespeariaans accent: 'Schurk! Wie mag je wel zijn, dat je je blik zo arrogant op Engeland laat rusten?'

'Wat?' Ik kwam tot bezinning. 'Carp- Carpenter!'

'Kom naar beneden, schrijnwerker, dan zal ik je ogen dicht laten nagelen!'

Ik besefte dat ik me had staan vergapen aan mensen die het zonder dat al moeilijk genoeg hadden. Nog meer slachtoffers van Grote Boeman.

'Het spijt me', zei ik. 'Helpt het als ik zeg dat jullie wonden zullen helen ?'

Ik zag de schokgolf door de rij mensen gaan, en plotseling begonnen ze me verwensingen naar het hoofd te slingeren en hun vuisten naar me op te heffen. Een man bedreigde me met zijn eigen afgerukte arm die hij als een knuppel beethield.

'Uilskuiken! Ezel! Hoe durf je ons zo te bespotten?'

'Heb ik wat verkeerds gezegd?'

'Ben je dan werkelijk zo dwaas?' riep 'Engeland'. 'Onze wonden zijn bijna geheeld. Spoedig zullen we het punt in de cirkel bereiken waar -' Hij bleef stilstaan en staarde naar iets in de verte. Hij was me volkomen vergeten. 'Ik zie hem al,' zei hij dof.

Ik keek. In de verte zag ik een brug, en daaronder zat een kingsize versie van de demonen die ik eerder gepasseerd was, zeven meter lang, gewapend met een lang, dun zwaard. Hij grijnsde, waarbij dertig centimeter lange tanden blootkwamen.

Ik liep in de richting van de demon. Ik moest toch die brug oversteken.

Hij doodde de verdoemden. Ze traden schoorvoetend naderbij, voortgeduwd door de anderen die na hen kwamen, en hij doodde ze. Ik zag hoe hij een man oppakte, hem van zijn kruis tot zijn keel opensneed, hem weer neerzette en door liet lopen. Empathische pijn vlamde door me heen. De dikke man zag grauw van angst. Plotseling herinnerde ik me waar ik zijn gezicht eerder had gezien: op een schilderij, een heel beroemd stuk. Hendrik de Achtste. Ik liep door.

Ik was op de brug toen Hendrik de demon bereikte. Ik zag nu dat het zwaard geen echt zwaard was. Het was de uit zijn krachten gegroeide nagel van een uit zijn krachten gegroeide middelvinger die zo dik was als de dij van een gewichtheffer. De nagel flitste als een rapier en scheidde Hendriks hoofd van zijn romp. De demon overhandigde Hendrik zijn hoofd, en Hendrik liep door. Plotseling danste de scherpe hoornen punt van het zwaard voor mijn gezicht. Ik bleef staan.

'En wie zijt gij dan wel, o bevoorrecht mens, dat ge u zo vrijelijk door de Hel kunt bewegen?'

Ik slikte een brok weg en zei, na een paar valse starts: 'Allen Carpenter.'

'En waar zijt ge op weg naar toe, Carpenter?'

'Ik weet het niet. Naar het middelpunt.'