Reading Online Novel

Het Pantserhart(57)



                ‘Je bedoelt dat zij…?’

                ‘Gedwongen opname op een gesloten afdeling.’





Hoofdstuk 18


                De Patiënt

                Voor iedere stap die de lange politieman nam, moest Kjersti Rødsmoen er twee nemen. Toch kon ze hem in de gang van het Sandviken-ziekenhuis niet bijhouden. De regen stroomde langs de hoge, smalle ramen die uitkeken op de fjord met zijn bomen die zo groen waren dat je zou denken dat de lente voor de winter kwam.

                Kjersti Rødsmoen had gisteren de stem van de politieman direct herkend. Alsof ze zat te wachten tot hij zou bellen. En precies zou vragen wat hij gevraagd had: om met de Patiënt te mogen spreken. De Patiënt heette de Patiënt om haar zo veel mogelijk anonimiteit te geven na de bijna een jaar oude moordzaak waarbij de vrouw als rechercheur betrokken was, en de beproevingen hadden haar gebracht waar ze net vandaan kwam: het psychiatrisch ziekenhuis. Ze was weliswaar opmerkelijk snel opgeknapt en weer naar huis gegaan, maar de pers – die zich op het hysterische af bezighield met de Sneeuwman-zaak, die allang was opgelost – had haar niet met rust kunnen laten. En op een avond, drie maanden geleden, had de Patiënt Rødsmoen gebeld om te vragen of ze terug mocht komen.

                ‘Dus ze is in redelijke conditie?’ vroeg de politieman. ‘Onder invloed van medicijnen?’

                ‘Ja wat betreft de eerste vraag,’ zei Kjersti Rødsmoen. ‘De tweede vraag valt onder de zwijgplicht.’ De waarheid was dat de Patiënt zo gezond was dat ze noch medicijnen nodig had, noch opgenomen hoefde te zijn. Toch had Rødsmoen getwijfeld of ze hem wel moest toestaan haar te bezoeken; hij was betrokken geweest bij de Sneeuwman-zaak en kon oude kwesties oprakelen. Kjersti Rødsmoen was na haar jarenlange ervaring als psychiater steeds meer gaan geloven in verdringing, in het inkapselen van dingen, in vergeten. Dat was een ondergewaardeerde richting in haar vakgebied. Aan de andere kant, een ontmoeting met een persoon die met deze zaak te maken had gehad, kon een goede test zijn om te kijken hoe robuust de Patiënt was geworden.

                ‘Je krijgt een halfuur,’ zei Rødsmoen voordat ze de deur naar de recreatieruimte opendeed. ‘En denk eraan dat de geest kwetsbaar is.’



                De laatste keer dat Harry Katrine Bratt had gezien, had hij haar niet herkend. Die knappe vrouw van eind twintig met haar donkere haren en die gloed op haar huid en in haar blik, leek verdwenen, en wat er over was, was een persoon die hem deed denken aan een verdorde bloem: levenloos, breekbaar, mager, doffe huid en haar. Hij had het gevoel gehad dat hij haar hand kon breken als hij te hard kneep.

                Daarom was het een opluchting om haar nu te zien. Ze zag er ouder uit of misschien was ze gewoon moe. Maar de gloed in haar ogen was terug toen ze lachte en opstond.

                ‘Harry Ho,’ zei ze en ze omhelsde hem. ‘Hoe gaat het?’

                ‘Medium plus,’ zei Harry. ‘En met jou?’

                ‘Vreselijk,’ zei ze. ‘Maar veel beter.’

                Ze lachte en Harry wist dat ze terug was. Dat er voldoende van haar terug was.

                ‘Wat is er met je kaak gebeurd? Doet het pijn?’

                ‘Alleen als ik praat en eet,’ zei Harry. ‘En als ik wakker word.’

                ‘Dat klinkt bekend. Je bent lelijker dan ik me je herinner, maar ik ben toch blij je te zien.’

                ‘Insgelijks.’

                ‘Je zegt “insgelijks”, maar dat geldt niet voor “lelijk”?’