Gijp(69)
Het publiek lacht. Alles lijkt weer bij het oude. Maar na afloop neemt de man die hem het langst kent zijn sigaar uit zijn mond, schudt zijn hoofd en zegt: ‘Ik ben blij dat hij weer aan tafel zat, maar eerlijk gezegd: dit was René niet.’
Derksen heeft gelijk.
Het is pas een week later, wanneer de eerste zenuwen zijn overwonnen, dat René van der Gijp weer op zichzelf, of in elk geval op zijn eigen televisiepersoonlijkheid, begint te lijken.
73. Blind
-Jij hebt toch nog de bekerfinale van Zwitserland gespeeld?
‘Zeker. Met FC Aarau tegen Grasshoppers. We verloren met 2-1. Dat was in Bern, als ik me niet vergis. Volgens mij heb ik in die wedstrijd nog gescoord ook.’
-Weet je dat niet meer?
‘Nee, niet helemaal zeker. Maar ik dacht het wel.’
-Je doet net alsof je tientallen keren in een bekerfinale hebt gescoord.
‘Helemaal niet. Ik weet het gewoon niet meer.’
-Wel van genoten?
‘Natuurlijk. Het halve dorp was uitgelopen voor ons. Toen we op het grote plein kwamen, stonden er tienduizend mensen op ons te wachten. Terwijl we hadden verloren. Dat is toch lief?’
-Ik hoor je anders nooit over je tijd bij Aarau.
‘Ja, maar ik heb er ook maar kort gespeeld.’
-Laat me raden: je kreeg weer eens ruzie met het management of de trainer.
‘Ja. Allebei. Maar ik heb het daar wel naar mijn zin gehad hoor. Ik ging af en toe naar Milaan. Dat was een uur of drie rijden. Even naar mijn vriend Ruud kijken.’
-Kwam Ruud ook weleens bij jou kijken?
‘Ja hoor. Dat was altijd mooi, als hij dan Aarau kwam binnenrijden. Dat was een dorp, een soort Heerenveen in het klein, waar ze volgens mij nog nooit een neger in het echt hadden gezien. En dan kwam opeens de grote Gullit de hoek om, op dat moment net uitgeroepen tot de aller- allerbeste voetballer ter wereld. Had je die gezichten moeten zien!’
-Alsof er een spook kwam aanlopen?
‘Zoiets. Ruud is in Aarau ook getuige geweest op mijn huwelijk met Jacqueline. Er zijn nog nooit zo veel fotografen in dat dorp geweest als die dag.’
-Was het eigenlijk een goed team, Aarau?
‘Er zaten wel een paar aardige spelers bij. Sforza bijvoorbeeld, die later naar Bayern München en Inter is gegaan. En we hadden de grote Wilfried Hannes in de ploeg, die Duitser. Hij had in het beroemde Borussia Mönchengladbach altijd naast Berti Vogts gespeeld. Goede voetballer hoor, maar dat kan natuurlijk ook niet anders wanneer je in één team met Günter Netzer en Allan Simonsen hebt gespeeld. Een beer van een vent ook, zo’n Hans-Peter Briegel-type. Hij had trouwens maar zicht in één oog, wist je dat? Met zijn rechteroog zag hij niks.’
-Helemaal blind?
‘Volledig. En ik wist dat. Daarom passeerde ik hem op de training ook altijd alleen maar aan zijn rechterkant. Dan zag-ie ’t niet aankomen, onze Wilfried. Tik, balletje erlangs en dan maar hollen. Lekker man. En Hannes maar vloeken. Scheisse Gijp! Heerlijk.’
74. ‘Welkom terug, Schele. Ik heb me weer ouderwets het schompes gelachen’
Die dag, op de redactie in Hilversum, wordt de deuropening gevuld door de imposante gestalte van Jan Boskamp. Zuchtend en hoofdschuddend kijkt hij de ruimte rond. Het is nog vroeg, de uitzending begint pas over anderhalf uur, maar de eerste vloek van de avond ontsnapt al uit zijn mond. Het was weer een hel van een autorit geweest. Hij heeft er meer dan vier uur over gedaan om van België naar hier te komen. En dan is hij onderweg niet eens bij het benzinestation gestopt voor z’n geliefde bamihapje.
‘Zeg eens?’, vraagt Jan Boskamp, die eerst iedereen een hand heeft gegeven, een gewoonte die hij in zijn Brusselse jaren heeft aangeleerd en die sommige redacteuren nu op een paar pijnlijke vingers komt te staan. ‘Is dat ventje er al?’
Met ‘dat ventje’ bedoelt Jan Boskamp zijn tafelgenoot René van der Gijp. Het lijkt wel of Van Hanegem en hij stiekem gerepeteerd hebben.
Het is lang geleden dat de twee elkaar voor het laatst hebben gezien. Kort na Van der Gijps verdwijning, nu bijna vier maanden geleden, had Boskamp nog geprobeerd telefonisch contact te houden met zijn collega. In het begin kreeg hij hem ook nog wel een paar keer aan de lijn en kon hij hem beterschap wensen, maar later bleven de telefoontjes steeds vaker onbeantwoord. Toen begon Jan Boskamp zich serieus zorgen te maken.
‘Hij komt toch wel, hè?’, vraagt Boskamp, voordat hij zijn bouwvakkerslichaam in beweging brengt en naar het gastenverblijf gaat. Daar ploft hij neer op een bank en drinkt een kopje thee. ‘Schitterend om straks die Schele weer te zien’, zegt hij handenwrijvend.
Met ‘die Schele’ bedoelt Jan Boskamp in dit geval René van der Gijp. Hij heeft de vaste gewoonte om iedereen bij een bijnaam te noemen. Dat maakt een gesprek er voor buitenstaanders niet altijd gemakkelijk op. Je moet een tijdje in zijn gezelschap verkeren om erachter te komen dat ‘Wimpie’ een alias voor Wim Jansen is, niet te verwarren met ‘Willem’, ook wel ‘die Kromme’ genaamd, en dat ‘die Schele’ in dit geval dus René van der Gijp is maar soms ook willekeurig welke andere brildrager, omdat ze allemaal dezelfde bijnaam hebben als Rinus Israel, de bekendste ‘Schele’, die op zijn beurt weer een berucht duo vormde met ‘die Dikke’, bij het grote publiek beter bekend als Theo Laseroms. Verder had je dan nog ‘die Kale’, zoals Boskamp de oud-keeper Eddy Treijtel altijd aanduidt, alsmede ‘die Kleine’ of gewoon ‘Coentje’ en ‘die Rooie’, waarmee dan de voormalig rechtsback Piet Romeijn wordt bedoeld. ‘Die Witte’, is trouwens Aad de Mos, maar dat is weer een heel ander verhaal.