Reading Online Novel

Gijp(68)



Er waren jaren dat de jonge Van der Gijp niet was weg te slaan uit de buurt van het volksidool Van Hanegem. Hij kwam dan veel bij de familie thuis, waar hij uren aan de keukentafel kon praten met Truus. Ook was hij vaak te vinden op De Bataaf, het tennispark dat de familie Van Hanegem een tijdje in Den Haag exploiteerde. Op oude foto’s uit die tijd zie je de twee voetbalverslaafden met rackets en al op het gravel staan, Van der Gijp uiteraard breeduit lachend.

‘Twintig jaar geleden maakte ik al eens met hem mee wat René nu ook heeft’, zegt Van Hanegem. ‘Zo’n inzinking, weet je niet? Dan was-ie bijna niet meer te bereiken ook. Op een gegeven moment ging je je echt zorgen maken. Er zijn meer creatieve spelers die zoiets hebben. Rob Rensenbrink bijvoorbeeld, die had ook altijd per jaar een periode van drie, vier weken dat hij zich opsloot. Onbereikbaar. Dan wilde hij even helemaal geen mensen zien.’ Hij zegt dat de plotselinge verdwijning van Van der Gijp hem daarom niet eens verbaasde. ‘Vergis je niet in types als Gijp’, zegt hij. ‘Ze verschuilen zich achter allerlei grappen en grollen, maar je moet proberen daar doorheen te kijken. Dan zie je vaak een heel ander iemand. Geloof me nou. Dit soort gasten is in wezen heel gevoelig.’

Hoewel de voetballer Willem van Hanegem in de jaren tachtig al een dusdanig slecht zicht had dat hij hele wedstrijden op de tast speelde, stuurde hij in die periode zijn auto toch geregeld naar Lokeren, speciaal om René van der Gijp te zien spelen. ‘Soms deed-ie er geen klote aan’, zegt Van Hanegem. ‘was je voor joker naar België gereden. Maar ik heb hem ook heel goede wedstrijden zien spelen, want hij had qua talent in wezen best een belangrijke speler kunnen worden. Hij liet het alleen veel te weinig zien.’

En zo is Willem van Hanegem als vanzelf aanbeland bij zijn stokpaardje, een mening waar veel mensen het mee eens zijn, maar waar bij Van der Gijp zelf soms de rillingen van over zijn lijf lopen. ‘Die jongen heeft in zijn leven te weinig tegenslag gehad’, zegt Van Hanegem bijvoorbeeld. ‘Hij heeft nooit ergens voor hoeven knokken, geen teleurstellingen hoeven te verwerken. Alles is hem altijd aan komen waaien. Andere jongens krijgen op jonge leeftijd al een paar tikken en leren zich zo te weren. Hij niet. Hij verstopt zich het grootste deel van zijn leven al achter allerlei grappen. En dat doet-ie ook goed, ik bedoel: dat kan hij goed. Het publiek houdt echt van hem. Hij heeft iets aanstekelijks. En ik moet zeggen: ik heb ook altijd een zwak voor hem gehad. Zelfs wanneer ik hem erop aansprak dat hij zo weinig met zijn talent deed. Ik probeerde hem uit te leggen dat al die mensen die hij om zich heen verzamelde en die allemaal zo hard om hem lachten, dat dat niet de mensen waren die hem als voetballer beter maakten. Ik vond het zonde om te zien dat hij zo slordig met zijn mogelijkheden omging. Hij was sowieso een aardige speler hoor, daar niet van, maar hij had er nog veel meer uit kunnen halen. Daarom zat ik hem soms achter zijn vodden. Niet dat het hielp trouwens. Als je hem op z’n flikker gaf, werd-ie alleen maar heel erg stil. Vooral als Truus zich ermee ging bemoeien, want die was nog veel strenger voor hem dan ik. Maar dan deed-ie z’n kop schuin, met die lange lok voor zijn gezicht en dan keek-ie je alleen maar met één oog aan. Net zo’n papegaai, weet je niet?’

Om half negen zet de band van Danny Vera de eerste akkoorden in. Op de grote beeldschermen in de studio verschijnen zoals gebruikelijk wat shots van achter de schermen. Wanneer René van der Gijp in beeld komt, breekt er een spontaan applaus los. Het is een warm bad waarin hij terugkeert, het publiek is al bereid te lachen wanneer hij zijn wenkbrauw optrekt. Toch slaagt hij er nog niet helemaal in zijn nervositeit te verbergen.

‘Goed, man! Tuurlijk wel!’, roept René van der Gijp net iets te hard tegen iedereen die vraagt hoe het met hem is. Maar wanneer hij voor het eerst sinds maanden weer in de oude, vertrouwde make-upstoel plaatsneemt, hoef je maar even naar het gezicht van zijn vriendin Daniëlle te kijken om te weten dat het nog een hele toer was om hem hier te krijgen. Huilbuien en paniekaanvallen zorgden er laat in de middag voor dat er eerst nog voor een kalmerend gesprek met Bram Bakker moest worden gebeld, voordat hij uiteindelijk hier een voet over de drempel durfde te zetten. Onder zijn tong smelt een pil die erger moet voorkomen.

‘Als René zich niet helemaal op z’n gemak voelt, gaat-ie druk doen en aan je zitten’, had Van Hanegem gezegd, ‘let maar op.’ En verdomd, de uitzending is nog geen vijf minuten bezig, of de hand van René van der Gijp ligt al op die van Van Hanegem. ‘Ik heb veel aan Willem moeten denken’, zegt hij dan. Hij legt uit dat hij in een interview heeft gelezen dat Van Hanegem, in de nachten dat die de slaap niet kon vatten, vaak van ellende maar naar een voetbalwedstrijd op televisie ging kijken. Het maakte niet eens zo heel veel uit welke. ‘Heb ik ook gedaan. Ik heb vijf, zes weken niet geslapen, dus dan doe je dat. Maar dat is het treurigste dat er is. Ik heb me een partij wedstrijden gezien, dat wil je niet weten. Het is zo droevig. Maar drie uur, half vier is ook te laat om die meisjes met die hoge laarzen langs te laten komen. Filmpjes zijn ook afgelopen. Kim Holland is naar bed. En dan zit je daar. Gotsiemeine. Wat heb ik me een partij treurig gevoeld af en toe.’