Gijp(66)
‘Je was een vervelend ventje’, zegt Rob Jansen, ‘op het eind sprak je alleen nog maar over jezelf.’
‘Ik dacht op een gegeven moment ook: René, ga jij maar lekker in je sauna zitten’, zegt Maarten Spanjer, ‘want dit schiet niet op zo.’
Het is laat en het restaurant is helemaal leeg. Echt zo’n situatie waarin vrienden eerlijk tegen elkaar kunnen zijn.
‘Dat genetisch bepaalde, daar heb ik nog weleens over nagedacht’, zegt Van der Gijp. ‘Waarschijnlijk had een van mijn ouders er dus ook last van.’ Niet voor het eerst de afgelopen maanden neemt hij zijn vader als voorbeeld. ‘Mijn vader was maar klein, maar hij heeft alles uit dat kleine lichaampje geperst, echt alles wat erin zat. Zo was die man. Op zijn 75ste, toen zijn gezondheid al behoorlijk te wensen overliet, bouwde hij nog een krachthonk in de tuin. Ging-ie met van die gewichten in de weer.’ Hij wil maar zeggen: er is geen groter verschil denkbaar tussen Van der Gijp senior en junior. ‘Ik weet ook zeker dat mijn vader zijn hele leven lang met verbijstering naar mij heeft gekeken. We waren zó anders. Hij maakte zich overal druk over, ik nergens. Zes jaar lang heeft hij zich zorgen gemaakt over hoe het nou moest als onderweg de accu van zijn scootmobiel een keer zou opraken en hij stil zou komen te staan. Ja pa, zei ik dan, maar voor hetzelfde geld blijft dat ding het gewoon doen. Dan heb je je zes jaar lang druk gemaakt voor niks. En dat was trouwens ook zo. Dat ding is nooit gestopt. Maar elke keer wanneer hij achter dat stuurtje ging zitten, maakte hij zich toch weer zorgen.’
Van der Gijp heeft al eerder vergelijkbare anekdotes verteld. Altijd dienden ze juist om het verschil tussen hem en zijn vader te duiden. Maar nu krijgt het verhaal opeens een andere wending. Na het gesprek met Bram Bakker is er een andere conclusie. ‘Kennelijk heb ik daar dus toch ook iets van meegekregen, van dat paniekerige’, zei hij tussen twee happen kipsaté door. ‘Ik heb dat waarschijnlijk van mijn vader. Tot nu toe heb ik dat altijd kunnen handelen, maar nu ging dat even niet meer. Er was niet meer tegen te vechten.’
In de BMW-showroom, op de eerste verdieping, is de laatste spreker inmiddels aan het afronden. Menno Tamming zal binnen enkele ogenblikken de microfoon krijgen overhandigd voor de introductie van dé verrassing van de avond. Die verrassing staat halverwege een wenteltrap, net uit het zicht van het publiek, friemelt wat aan het knoopje van zijn overhemd en wacht tot zijn naam wordt genoemd. Het is geen toeval dat hij deze locatie heeft gekozen voor een zelf georganiseerde test. Dit is vertrouwd terrein. Van der Gijp heeft hier al eerder een lezing gegeven en bovendien is de situatie overzichtelijk. Er zit hooguit een man of tachtig in de zaal, er is geen pers aanwezig en de temperatuur is aangenaam, niet te warm, niet te koud. Zo ontspannen mogelijk neemt René van der Gijp ook de laatste treden van de trap en zwaait even naar de zaal, wanneer hij onder een enthousiast applaus richting microfoon loopt. Het is zijn eerste confrontatie met een publiek sinds maanden. Als dit mislukt, is de kans dat hij deze week in Hilversum komt opdraven minimaal.
‘Je bent het toch wel echt, hè?’, vraagt Tamming, ‘je bent niet Carlo Boszhard, toch?’ Van der Gijp schudt zijn hoofd. ‘Nee, ik ben het echt zelf.’ Dan vertelt hij de zaal over de gebeurtenissen van de afgelopen maanden. ‘Het is heel gek om als zogenaamde BN’er ziek te zijn. Omdat iedereen het weet. Zodra je de stad in gaat, maak je de gekste dingen mee. Mensen worden heel openhartig, bijna vrijpostig tegen je. Sta je bij de Hema in de rij voor broodjes, tikt er iemand op je rug. Een wildvreemde man. “Ha René. Zeg, ik heb alvleesklierkanker, niks meer aan te doen. De doktoren geven me nog een paar maanden. Maar zeg eens, hoe is het nou met jou?”
De eerste lach van de avond.
‘Ik kreeg een brief van een wildvreemde mevrouw uit Portugal. Acht kantjes. Ze woonde met een man aan het strand. Ze nodigden mij uit voor een vakantie, bij he n in huis. Er was al een heel programma gemaakt. Die man zou mij mee uit wandelen nemen, elke ochtend zwemmen in het zwembad, we zouden naar zee gaan, een stukje fietsen, karten, de hele bende. Heel aardig bedoeld, maar ik heb toch maar een briefje laten sturen dat ik het aanbod aan me voorbij wilde laten gaan. En wat denk je?’
‘Nou?’, zegt Tamming.
‘Ja, boos! Ik zweer het je: bóós dat die mensen waren. Dat is ook zo vervelend van dat ziek zijn: het zijn altijd wildvreemden uit Portugal die je briefjes sturen. Maar van de Mayfair Club, hoor je niks. Kijk, nodigen die je nu voor een paar daagjes uit… Dat je daar 48 uur in een badjasje aan de bar mag gaan zitten. Ik bedoel: daar knap je nu echt van op.’