Geen tijd voor een kus(146)
Jena grinnikte. ‘Kom nou eerst maar eens kijken,’ raadde ze hem aan.
‘Dat is goed,’ stemde hij toe, maar het klonk niet erg overtuigd.
Jena vroeg zich af of hij soms alweer spijt had van zijn beslissing. Eerlijk gezegd leek het haar best leuk om dat fraai gevormde lijf van hem met goudkleurige of zilverkleurige verf te bestrijken.
Maar ook levensgevaarlijk!
Noah liep naar binnen om de spaghetti op te scheppen, en tegen de tijd dat hij weer terugkwam, had Jena haar fantasie weer onder controle. ‘Hoe bevalt het je eigenlijk om in de provincie te wonen?’ vroeg ze, terwijl ze zaten te eten.
‘Heel goed,’ antwoordde hij. ‘Ik ken Kareela al vanaf mijn vroegste jeugd, want mijn grootouders woonden er, en ik heb hier heel wat vakanties doorgebracht.’ Hij leunde voorover, terwijl hij praatte, zodat het lamplicht op zijn gezicht viel.
Jena zag iets in zijn ogen wat ze niet thuis kon brengen. Het was toch zeker geen glimlach? Een nostalgische glimlach, misschien.
‘Voldoet het aan al je verwachtingen?’ vroeg ze.
Nu glimlachte hij voluit, en niet in het minst nostalgisch. ‘Je wilt weer eens het naadje van de kous weten, hè?’ vroeg hij plagerig. ‘Net zoals vanmorgen, toen stelde je me ook de ene vraag na de andere.’
‘O ja, over het huis en de jongelui die erin wonen. Ja, dat wil ik ook allemaal horen, maar laten we niet alles door elkaar gaan halen. Voldoet het leven hier aan je verwachtingen?’
Hij keek haar aan, en weer zag ze die sprankeling in zijn ogen. ‘Tot nog toe zit alles me tegen,’ bekende hij. ‘De tegenwerking die ik ondervond bij het oprichten van een opvanghuis voor jonge verslaafden... De ontdekking dat Jeff Finch helemaal niet gediend was van een geneesheer-directeur in “zijn” ziekenhuis... In het begin hoopte ik nog dat Linda me zou kunnen helpen om dat bij te sturen, maar -’
‘Maar in plaats daarvan bracht ze je ertoe om te besluiten je voortaan verre te houden van alles wat ook maar een beetje op een relatie lijkt,’ vulde Jena plagerig aan.
Noah slaakte een zucht. ‘Dat zou wel eens kunnen kloppen.’ Hij draaide zich om en staarde naar het meer.
Jena had direct spijt van haar opmerking. Die twinkeling in zijn ogen zou nu wel zijn verdwenen. In de schemerige atmosfeer van de avond voelde ze zich met hem verbonden. Het was alsof iets van zijn wezen zich een weg had weten te banen naar haar hart, zodat nu elke twinkeling in zijn ogen en iedere glimlach om zijn lippen een innerlijke respons bij haar wakker maakte. ‘Vertel eens iets meer over het opvanghuis,’ drong ze aan, om haar gedachten in andere banen te leiden. ‘Je hebt me verteld dat Lucy woedend was toen ze hoorde dat je je huis in Brisbane had weggegeven. Daaruit maak ik op dat je je nog niet zo lang bezighoudt met de opvang van drugsverslaafden. Anders zou Lucy het wel hebben zien aankomen.’
De zucht die hij slaakte klonk dit keer anders, lichter dan de vorige keer. Toen hij begon te praten, had Jena sterk de indruk dat hij blij was met deze kans om zijn hart te luchten.
‘Het is allemaal begonnen met een dertienjarig meisje dat ik niet meer kon redden.’
Jena was geschokt door zijn woorden, en even speet het haar dat ze erover was begonnen. Maar ze had nog steeds het gevoel dat Noah behoefte had erover te praten. ‘Dertien is te jong om te sterven,’ zei ze zacht.
‘Veel te jong,’ beaamde Noah. ‘Het gaf me een ondraaglijk gevoel van machteloosheid.’
Jena hoorde de pijn in zijn stem en het speet haar dat ze hem had verweten dat hij helemaal geen ‘plezier’ beleefde aan zijn liefdadigheid. Wat moest dat in zijn oren hol en oppervlakkig hebben geklonken! ‘Niemand kan van een dokter verlangen dat hij altijd iedereen kan genezen,’ merkte ze op.
‘Behalve de dokter zelf.’
De woorden hingen zwaar tussen hen in, maar Jena kon het niet laten erover door te gaan. ‘Dat is belachelijk,’ zei ze fel. ‘Iemand die zulke onmenselijk hoge eisen aan zichzelf stelt, kan niet normaal functioneren. Jij weet toch net zo goed als ik dat dokters niet almachtig zijn, dat ze het niet altijd kunnen winnen van het noodlot of van de dood.’
Noah glimlachte onwillekeurig om de vurigheid waarmee ze had gesproken. Zo was hij zelf ooit ook geweest heel lang geleden. ‘Nee, ik heb nooit gedacht dat ik God was,’ zei hij rustig, ‘maar toch had ik het gevoel dat ik juist Amy had moeten kunnen helpen. Ze was al eens eerder opgenomen geweest, nadat ze drugs had gebruikt van een slechte kwaliteit. Ze had zich toen voorgenomen een ontwenningskuur te gaan volgen, maar een tijdje later moest ze opeens weer worden opgenomen met een overdosis. Ik heb alles gedaan wat ik maar kon bedenken, maar ze was al te ver heen. Het was alsof haar hart geen zin meer had om te kloppen - alsof ze de strijd had opgegeven.’