Een gegeven dag(45)
Effie, Lina, vergeef mij. Vergeef me, dat ik jullie niet genoeg heb liefgehad, toen jullie nog bij me waren en dat ik jullie daarna in mijn verdwaasdheid steeds heb willen neertrekken van waar jullie nu bent, neertrekken naar mijn volkomen zelfzuchtige zorgen. En ook jij, kleine Boeboe, vergeef me dat ik jou altijd bij me houden wilde, bij mij nog wel, die jou altijd waarschuwde nooit te ver van huis te gaan. Vergeef me, zoals ik nu vergeven ben, want zie, als een algeheel onverdiende gunst zijn mij nu teruggegeven het afgewezen verleden, het verworpen heden en de verloochende toekomst.
Ik draai het gas uit en ga naar het raam. Als ik de overgordijnen heb opengetrokken, zie ik dat de bleke middagzon van deze late winter het grijs van de straat en van de huizen verdiept tot een teder beige. Ik hoor het lachen van de kinderen, die beneden op het trottoir spelen, de ijle stemmen van twee meisjes, die langs komen, hand in hand. En in de volgende straat speelt een draaiorgel een liedje dat ik vergeten was. Ik heb deel aan dit alles, ik heb deel aan deze stad, waarvan ik hou en waar ik nooit meer alleen zal zijn.