Reading Online Novel

Een gegeven dag(37)



„Wat voerde die Figel eigenlijk uit?”

„Figel? O, zowat van alles. Hij scharrelde in auto’s, machine-onderdelen, sigaren en sigaretten, radio’s, wat je maar wilt. Hij richtte ook bars en nachtclubs op en verkocht die dan weer, zodra ze op gang waren. Hij had er nog één in Beiroet lopen en eentje in Cairo en hij zei dat ik daar misschien wel es een nummertje zou mogen geven. Hij was van Poolse afkomst, maar hij had z’n hele leven in het Midden-Oosten gewoond. Hij maakte geregeld zakenreizen naar Europa en dan had ie z’n hoofdkwartier hier in Amsterdam. Z’n vrouw is een Poolse Jodin, vertelde ie me, maar die hebben de Nazi’s té pakken gekregen. Die schoften maakten een soldatenmeid van haar en ze werd zó mishandeld dat ’r hersens in de war raakten. Ze is dikwijls helemaal van de wijs, de arme ziel.”

Dat laatste klopt wel met wat ik Achmad aan Mochtar hoorde vertellen over Figels antecedenten. Figel maakte Eveline wijs dat hij zijn hele leven in het Midden-Oosten had doorgebracht, omdat hij haar natuurlijk moeilijk kon vertellen dat hij een Nazi-leider was. En nog wel één van de opstellers van het programma voor de uitroeiing van de Joden. Ik vraag me af wat hem meer zal hebben geschokt: Hitlers nederlaag, of de ontdekking dat zijn jeugdliefde, het Joodse meisje uit Polen, het slachtoffer werd van de onmenselijke wreedheden die hij zelf had helpen uitdenken? Als Figel geen massamoordenaar was, zou je hem waarachtig haast zielig gaan vinden. Eveline haalt een pakje sigaretten uit de zak van haar kamerjas, steekt er een op en gooit het lege pakje in de hoek.

„Och,” zegt ze, „die Figel was eigenlijk de beroerdste nog niet. Hij was dol op z’n vrouw. Dat huis in Beiroet staat op haar naam en hij heeft ook een flinke som voor d’r op de bank gezet. Ze weet heel goed dat ’r man het met me hield en ze zal me daar wel laten logeren. Dat betekent dat ik tenminste een tijdje een dak boven m’n hoofd heb, begrijp je.”

„Ik dacht dat je zei dat Figel zoveel van zijn vrouw hield. Waarom heeft ie dan met jou...”

„Hij was dol op ’r,” onderbreekt ze me ongeduldig, „maar die Nazi-dokters hebben ’r voor allerlei proefnemingen gebruikt. Figel heeft het een hele tijd zonder gedaan, schijnt het. Maar toen liep ie tegen mij aan en hij raakte gesteld op me. Op zijn manier.”

„Waarom gaf hij je dan die verdovende middelen in plaats van je eraf te helpen?”

„Omdat ie me alleen wou hebben als ie dronken was en ik half verdoofd. Op die manier was het helemaal anders dan echt, zei ie, en dat gaf ’m dan niet dat rotte gevoel tegenover z’n vrouw. Hij had daar veel over zitten piekeren, begrijp je wel. En het hielp mij vlot van m’n zelfrespect af, en daar heb je toch alleen maar hinder van. Ik ga dus een tijdje bij mevrouw Figel wonen en dan zullen we wel verder zien.”

„Die logeerpartij bij mevrouw Figel, daar krijg je de grootste herrie van,” merk ik op.

„Herrie? Waarom in vredesnaam?”

„Omdat Figel en die twee Arabieren werkten voor een vent in Cairo, een verbazend ongemakkelijk heerschap naar wat ik zo gehoord heb. Als zijn drie agenten niet komen opdagen, zal hij zich af gaan vragen wat er eigenlijk met ze gebeurd is en er een paar lui op uitsturen om dat eens te gaan uitpluizen. Figels adres in Beiroet staat natuurlijk bovenaan hun lijst en het is beter dat ze jou daar niet vinden als ze hun visite afsteken. Heb je geen familie hier, waar je heen kunt gaan?”

Ze schudt beslist haar hoofd. Nu het tablet de pijn gestild heeft, komt haar oude fut weer helemaal terug.

„Mijn ouders stierven toen ik veertien was. Ik ben toen verder opgevoed door m’n oudere zus, als je het opvoeden wilt noemen. Die smeerlap van een man van haar zat altijd achter me aan en ze waren ten slotte alle twee blij toen ik achttien werd en ze verder hun handen van me konden aftrekken.”

„In dat geval zou ik teruggaan naar Bert. Ik heb dat briefje gelezen, dat hij je schreef en ik heb de indruk dat hij echt op je gesteld is. Maar waarom heeft hij je eigenlijk dat briefje gestuurd? Hij had toch veel beter even hier kunnen komen en zelf met je praten?” Ik voel me een echte kleine Kapitein Oeyeda, maar ik weet altijd graag hoe alles precies in elkaar zit. En haar kan het niets schelen.

„Ik had Bert niet verteld waar ik zat, juist omdat ik beslist niet wou dat hij hier kwam. Hij stuurde me z’n briefje via Figel, per adres Chez Claude. Ik wou niet dat Bert wist wanneer en hoe ik uit Amsterdam weg zou gaan, want ik was bang dat ik me dan misschien toch nog door hem zou laten ompraten.” Ze denkt eens na. „Nee,” zegt ze hoofdschuddend, „ik kan onmogelijk terug naar Bert, ik heb hem al genoeg beroerdigheid bezorgd. Z’n ouders zijn van dat strikte, erg godsdienstige type, zie je. Ze hadden geen bezwaar tegen mij als artieste, niet zo verschrikkelijk veel bezwaar tenminste, ook niet tegen een studentenhuwelijk, zolang het maar een echt huwelijk was. Maar toen we gingen samenwonen zonder het stadhuis, toen hebben ze gebroken met de jongen en z’n toelage ingehouden.”