Hoofdstuk 1
Aneesa Adani zat in een nachtmerrie gevangen. Terwijl ze door haar jongere zus en tantes naar de plaats werd geleid waar haar verloofde stond te wachten, onderdrukte ze een golf van paniek.
De rijk geborduurde bruidssari die ze aanhad, beperkte haar in haar bewegingen, waardoor ze zich nog meer gespannen voelde. Ze ging letterlijk gebukt onder het gewicht van de juwelen die aan haar oren, hals, armen en handen hingen.
Opnieuw zei ze tegen zichzelf dat het haar eigen schuld was dat ze zich in deze hachelijke toestand bevond. Als ze geen oogkleppen op had gehad, als ze niet zo onvergeeflijk naïef en arrogant was geweest, dan was ze hier nu misschien niet.
Ze werd weer naar voren geduwd, en plotseling merkten haar verloofde en haar ouders haar komst op. Er viel een stilte onder de menigte die zich op de enorme prachtige binnenplaats bevond. De binnenplaats, het opvallendste kenmerk van een van de meest exclusieve hotels van Mumbai, was gehuld in de zachte gloed van honderden lantaarns. De immense overdaad joeg haar nu grote angst aan, en wederom werd ze geraakt door het besef van wat er ging gebeuren.
Met een afschuwelijk misselijkmakend gevoel van naderend onheil liep ze aarzelend naar voren. Op dat moment trok een kleine beweging haar aandacht. Ze draaide haar hoofd opzij en werd een kort moment verblind door de ijzige blauwe ogen van een man die haar aankeek. Hij stond een beetje verborgen in de schaduw. Toch zag ze dat hij zo lang en knap was, dat hij haar even van haar omgeving wist af te leiden.
Terwijl ze naar de donkere knappe buitenlander keek die ongetwijfeld naar de binnenplaats was geglipt om de meest prestigieuze bruiloft van het jaar te kunnen zien, werd ze weer overvallen door de verschrikkelijke waarheid. Een waarheid die nu nog harder was omdat het leek alsof hij vrijheid of een ontsnappingsmogelijkheid symboliseerde. Op dat moment wist ze dat ze de angst en de beroering die ze voelde niet had kunnen verbergen. Hij had het allemaal gezien, en ze kon alleen maar dankbaar zijn dat hij een vreemde was.
Ze rukte haar blik los, verzamelde al haar moed en liep toen naar voren om haar lot te ondergaan.
Sebastian Wolfe was nog steeds onder de indruk van de blik die hij met de bruid had gedeeld. Heel eventjes had ze opzij gekeken, en toch had ze hem recht in de ogen gekeken alsof ze had gevoeld dat hij naar haar stond te staren.
Hij schudde het tintelende gevoel van zich af. Hij moest toegeven dat hij nog nooit zo’n mooie bruid had gezien. Er verscheen een cynische glimlach op zijn gezicht. Niet dat hij het plan had om ooit naar een bruid te kijken die op hem af kwam lopen. Als kind uit een grote familie, met een vader die drie keer was getrouwd, ontelbare affaires had gehad en acht kinderen had verwekt, had Sebastian op zijn zachtst gezegd een cynische kijk op het onaantastbare huwelijk.
Met ijzeren wil richtte hij zijn aandacht weer op zijn omgeving en niet op het potentiële mijnenveld van zijn familie waarvan de leden zodra het mogelijk was uit het ouderlijk huis Wolfe Manor waren ontsnapt.
Op de uitbundig versierde binnenplaats stond een prachtige feesttent, die met zijden doeken was gedecoreerd.
De bruid bewoog zich zo elegant en statig dat ze langer leek dan ze was. Op haar gezicht lag een geconcentreerde blik, en gezien het uitgebreide ingewikkelde ritueel van de traditionele Indiase bruiloft, kon hij haar dat niet kwalijk nemen. Voor hem was het een duizelingwekkende verzameling van omstandige kleine handelingen die allemaal even belangrijk waren en volgens strikte voorschriften werden uitgevoerd. Het was nu al dagen aan de gang, met als hoogtepunt de ceremonie die hier vanavond zou plaatsvinden.
Korte tijd daarvoor had Sebastian naar de komst van de bruidegom gekeken die op een gouden stoel werd binnengedragen. Gekleed in een lange tuniek van goudkleurige zijde en een strakke bijpassende broek, zijn gezicht verborgen achter een gordijn van verse goudsbloemen, was hij door zijn schoonfamilie begroet.
Hierna was de bruid onder begeleiding van een aantal vrouwen binnengebracht. Haar slanke armen waren met zilveren, rode en gouden armbanden versierd. Sebastian had de ingewikkelde hennatatoeage gezien die haar handen en onderarmen bedekte. In haar glinsterende rood en gouden sari, met haar kunstige hoofdtooi, en een juweel van parels en diamanten op haar voorhoofd, zag ze eruit als een Indiaanse prinses uit het Mogol rijk.
De herinnering aan de blik die ze hadden uitgewisseld, trof hem opnieuw met een schok in zijn buik. Het was bizar, maar hij dacht iets in haar grote zwaar opgemaakte ogen te hebben gezien dat op paniek en wanhoop leek.
Hij fronste zijn voorhoofd. Hij moest zich hebben vergist. Want nu plaatsten de bruid en bruidegom bloemenkransen op elkaars hoofd, en ze zag er volkomen sereen uit. Maar toch, had hij zojuist haar tengere handen zien beven? In gedachten sprak hij zichzelf vermanend toe – wat kon hem de emotionele gemoedstoestand van een vreemdeling op haar trouwdag schelen? Het enige dat voor hem van belang was, was dat alles gladjes verliep.