Reading Online Novel

Drift(50)



                Ik had geaarzeld, maar toch toegegeven. Gisteren had ik mijn auto op de parkeerplaats bij een hotel-restaurant op de Veluwe geparkeerd. Ik herkende hem meteen.

                ‘Ik wil je iets laten zien,’ zei hij. Hij liep naar zijn auto en hield de deur voor me open.

                Bij een verkeerslicht voelde ik een venijnige prik in mijn been.

                Op de salontafel stond een ingelijste klassenfoto, met de achterkant naar de webcam gericht. Naast de foto lag een rouwkaart, waarop de dood van Fiona Beatrice van Grootheest was vermeld. Ze was drieënvijftig jaar oud geworden, geboren op 11 maart 1959 en overleden na een noodlottig ongeval op 2 februari 2013 in Volterra, ‘het stadje in het haar zo geliefde Toscane, waar ze dertig jaar woonde en werkte.’

                Er hangt een webcam aan het plafond. Waarom?

                Hij heeft me een injectie gegeven in mijn been. De prik voelde als een bijensteek. Ik kan me bijna niet bewegen. Mijn tong en mond zijn gortdroog. Het zweet prikt in mijn ogen.

                Waarom branden die kaarsen? Ze staan in melkflessen. Er zit een lichtbruine vloeistof in en een verfrommelde, natte lap. Ik ruik een lichte geur, benzine.

                Het woord maakt razendsnel verbindingen en verbanden in mijn hersenen. Ik ben versuft, maar de gruwel breekt door de verdoving heen: als een kaars bijna is opgebrand verandert de melkfles in een bom. De explosie zal brand veroorzaken. De andere flessen zullen ook ontploffen. De regenjas, mijn haar, zullen vlam vatten. Ik zal levend verbranden, als een heksenmeester op een brandstapel. Hij heeft me aan een paal vastgemaakt. Een fallus van meer dan twee meter. Hij hield altijd al van symbolen, wilde de beste van de klas zijn met Grieks en Latijn. Ik zal langzaam vlamvatten. De helse pijn als de vlammen in mijn huid vreten.

                De paniek lijkt mijn lijf op te blazen, alsof ik twee keer zo dik word. Mijn hersenen duwen tegen mijn schedelpan, mijn ogen lijken uit hun kassen te knallen. Mijn hoofdhuid prikt, ik krijg tranen in mijn ogen. Ik pis in mijn broek. Snot stroomt en klontert in mijn neus. Mijn hart hamert tegen mijn borstbeen. Ik smacht naar adem.





Hypo


                Kraus zat op het achterdek van zijn woonschip, zweterig. Zijn hoofd bonkte en hij probeerde de krant te lezen, maar kon zich niet goed concentreren. Hij stond op en werd duizelig. Hij smakte op het stalen dek. Zijn hoofd ging rakelings langs een bolder, waar een dikke lijn omheen was gedraaid die ook aan wal vastgemaakt was .

                In de kombuis roerde Nick met een houten lepel in een wok. De geur van ui, knoflook en prei, gemengd met ketoembar en djintan vulde het vooronder. Hij draaide het gas laag en slenterde naar de slaapkamer van zijn vader, waar Fien en Stef al een uur op bed lagen. Hij klopte op de deur.

                ‘Klaar? We gaan eten.’

                ‘Lekker,’ klonk het achter de deur. Het was Fien met haar hoge stem. ‘We komen.’

                Nick slofte terug naar de kombuis en roerde in een pannetje met pindasaus dat zachtjes pruttelde. Op het aanrecht had hij vier borden neergezet, waarop tafelzuur en een stuk kroepoek lagen.

                Fien kwam achter hem staan. Nick voelde haar borstjes tegen zijn rug drukken.

                ‘Dat ruikt lekker.’

                ‘Wil jij even vier lepels pakken? Dan kunnen we zo buiten eten.’

                Stef sloeg op de schouders van Nick.

                ‘Tof man. Nasi.’

                ‘Geef me even een bord aan.’ Nick zette het gas uit en schepte het eerste bord vol. Daarna het tweede, nog voller.