Drift(48)
‘Wel met verstikken.’
‘Dan denk ik niet aan water. Smoren is vooral een culinair begrip. Ik begrijp best dat het lekker bekt om “seriemoordenaar smoort” te schrijven, alliteratie en assonantie.’
‘Assonantie?’
‘Klinkerrijm. Volgens mij zijn het journalistieke klanktrucjes.’
‘Maak je niet zo kwaad. Neem nog een broodje.’
‘Eerst een peuk.’ Ze voelde in de zak van haar pyjamajasje en haalde een verfrommeld pakje tevoorschijn.
‘Daar zou je ook eens mee op moeten houden.’
‘Hoe oud was jij toen je stopte?’
Haar vader haalde zijn schouders op.
‘Volgens mij was je al over de zestig.’
‘Klopt.’
Telander boog de sigaret voorzichtig recht en stak hem aan.
‘Ik zou ook best een sigaretje willen roken.’
‘Dat lijkt me niet verstandig.’
‘Waarom niet? Ik heb toch al kanker.’
‘Jij kunt best nog een paar jaar leven.’
‘Daar denken de artsen anders over.’
Telander tikte met haar piercing tegen haar voortanden. ‘Ben je bang om dood te gaan?’
Haar vader staarde de tuin in.
‘Ik heb een paar flessen wijn gekocht.’
‘Shit, pa. Ik probeer een serieus gesprek te voeren.’
‘Daar heb ik geen zin in. De dood is toch onvermijdelijk.’
Ze zwegen.
‘Ik ga douchen.’ Telander liep naar een border en drukte haar sigaret in de aarde.
Boven aan de trap hoorde ze haar telefoon overgaan. Ze griste het toestel van haar bed. Het was Mahinovic.
‘Nee, Mihra. Ik kan niet komen.’
Maar waarom eigenlijk niet, dacht ze, terwijl ze naar haar luisterde. Omdat ik vastgeklonken zit aan die ouwe?
Mihra’s hand had gisteren zomaar over haar benen gestreken, onwillekeurig had ze zelfs haar rechtervoet tien centimeter verplaatst toen haar vingers omhoog trippelden.
Ze gooide haar mobiel op het dekbed en trok haar pyjama uit. Op de overloop keek ze in de lange passpiegel. Ze was slank, altijd geweest. Haar borsten waren stevig en haar tepels hard. Ze gleed met haar rechterhand tussen haar benen en leunde met haar gestrekte linkerarm tegen de wand van de overloop. Met haar tong streek ze over haar lippen. Ze zakte door haar knieën, wijdbeens gehurkt.
Zandloper
De stacaravan stond achter in het recreatiepark, aan een doodlopende zandweg, op een ruim perceel. Hij was aan één kant scheefgezakt. Op het verweerde terras stonden verweerde plastic stoelen en een groen uitgeslagen campingtafel. De bruine gordijnen waren dicht. De waslijn was leeg. De groene, kunststof draad hing slap tussen twee boomstammen. De tuin was afgescheiden met metershoge ligusterhagen. Het gras rond de caravan stond hoog en op verschillende plaatsen bloeide klaver en stonden brandnetels.