De ogenverzamelaar(29)
Ze had gelijk. Hoe eigenaardig het ook klonk, juist het feit dat ze niets van het ontvoerde meisje wist onderstreepte haar geloofwaardigheid. Iemand die met een verzonnen getuigenverklaring belangrijk wilde doen, zou niet zo’n ernstige fout maken en het tweede slachtoffer over het hoofd zien.
Behalve als ook dat deel uitmaakte van een voor mij onbegrijpelijk plan.
‘Ik kan alleen maar zeggen wat ik heb gezien,’ zei ze en ze hees haar rugzak op haar schouder.
Ook ik stond op, iets te plotseling, want opeens werd ik duizelig. Mijn hoofdpijn had inmiddels een niveau bereikt dat ik met receptvrije medicijnen niet meer te lijf kon gaan. Gelukkig moest ergens tussen mijn rommel op de passagiersstoel nog een aangebroken verpakking pijnstillers liggen.
‘Wacht nog even,’ zei ik, mijn nek masserend. Deze keer gebruikte Alina de stok niet en vertrouwde ze alleen haar hond, die ze zacht langs me heen wilde leiden. Ik maakte een terughoudend gebaar dat ze niet kon zien en daarom hield ik haar vast bij de mouw van haar trui.
‘Wat?’ vroeg ze slechts en ze wendde haar hoofd naar me toe. Voor het eerst waren we zo dicht bij elkaar dat ik haar subtiele parfum kon ruiken. Het rook licht en niet zo kruidig als ik had verwacht.
‘Waarom wil je je tijd met mij verspillen, als je me toch niet gelooft?’
Ik wilde haar een langer antwoord geven op die gerechtvaardigde vraag. Haar zeggen dat ik al vaak mensen had geïnterviewd die ik eerst niet wilde geloven en die me toch hadden overtuigd. En dat het geen tijdverspilling zou zijn de bron te controleren, in het bijzonder wanneer ze zulke ongewone dingen zeiden als Alina. Maar opeens vervaagden de beelden voor mijn gezicht en mijn ogen voelden aan alsof ik urenlang naar een flakkerend beeldscherm had gekeken. Bovendien was ik misselijk vanwege mijn hoofdpijn, dus ik beperkte me tot de enige vraag waarmee ik het waarheidsgehalte van Alina’s beweringen definitief zou kunnen controleren: ‘Waar heb je de jongen naartoe gebracht?’
63
(NOG 10 UUR EN 40 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)
TOBIAS TR AUNSTEIN
DE MUREN VAN ZIJN GEVANGENIS WAREN... ZACHT?
Tobias kneedde zijn vingers, om er zeker van te zijn dat zijn gevoel hem niet bedroog. Dat was heel goed mogelijk, want op dit moment werden zijn zintuigen volledig door iets anders in beslag genomen: dorst. Hij had geen idee hoelang hij bewusteloos was geweest, maar het moesten uren zijn geweest. Dagen misschien. De laatste keer dat hij met zo’n branderig gevoel in zijn keel wakker was geworden, was op nieuwjaarsdag geweest, nadat hij de hele oudejaarsavond die stomme chips had zitten vreten. Maar toen was het lang niet zo onverdraaglijk geweest als nu.
En toen zijn ook mijn armen niet geëxplodeerd.
Hij wist niet wat hem eerder had gewekt: de onverdraaglijke dorst of de kloppende, pulserende pijn in zijn armen, die aanvoelden alsof hij er een hele week op had gelegen.
Nadat hij een eeuwigheid van inspanning nodig had gehad om zich in het donker op zijn zij te gooien en zijn handen van zijn lichaamsgewicht te bevrijden (langer dan een uur wiskunde bij dat oude mens van Hertel duurt), schoot het bloed terug naar zijn slapende ledematen. Hij begon zichzelf te krabben, daar waar het het meeste brandde: op zijn bovenarmen, aan de binnenkant van zijn elleboog en aan zijn polsen. Vooral zijn polsen voelden net zo aan als toen, toen hij in de tuin van de buren naar zijn voetbal had gezocht en in dat vervloekte brandnetelbed terecht was gekomen.
‘Je mag alleen kloppen, niet krabben,’ herinnerde hij zich de waarschuwing van zijn moeder. Verdomme, mama, dat hielp niet eens bij een muggenbeet en nu zou ik het liefst de huid van mijn botten scheuren, zo erg jeukt het.
Hij maakte een klauw van zijn rechterhand, zette die op zijn linkerarm onder de bal van zijn hand ter hoogte van zijn slagaderen en haalde diep adem.
Alleen kloppen, niet krabben.
Shit. Hij groef zijn vingernagels diep in zijn vlees en kreunde van verlichting toen de jeuk iets minder werd. Het gevoel leidde hem zelfs van zijn dorst af. Al was het maar een paar seconden. Toen hij was opgehouden met krabben, laaiden de vlammen weer op en kwam het brandende kloppen weer terug dat hem op dit moment nog wanhopiger maakte dan dat ondoordringbare donker.
‘Hallo?’ riep hij en hij schrok van de klank van zijn eigen stem.
Schor en betraand.
Maar hij wilde niet huilen. Het zou al pijnlijk genoeg zijn als zijn vrienden ontdekten dat hij het in zijn broek had gedaan, zodra ze hem hieruit haalden. Over hoogstens een minuut of tien, als Jens en Kevin de interesse in hun flauwe streek hadden verloren. Want dat was het beslist: een domme, idiote, tienmaal bescheten rotstreek.
Wat anders, kleine kakkebroek? Hou op met huilen.
Kevin had altijd met de slaapmiddelen uit het medicijnkastje van zijn ouders opgeschept. Nu zouden ze die wel op hem hebben uitgeprobeerd, om het hem betaald te zetten.