De ogenverzamelaar(26)
‘Zomaar?’
‘Nee. Niet zomaar.’ Ze nam een laatste slok. ‘Eerst drukte ik nog iets in haar hand.’
‘Wat?’
‘Een stopwatch.’
Duidelijk.
Mijn geduld was lang genoeg op de proef gesteld. Nu kon ik me niet meer inhouden. Alles wat ze me tot nu toe had verteld, had ze alleen uit de informatie van de actuele kranten kunnen halen. Zelfs een paar van mijn oudere artikelen waren daarvoor voldoende geweest. Het was geen geheim dat de vermoorde vrouw vlak voor haar dood nog met haar man had gebeld. Dat was uit onderzoek van haar telefoonaansluiting gebleken en in het ochtendnieuws breed uitgemeten, met de voorspelbare kop: EEN LAATSTE AFSCHEID VOOR DE DOOD? Over de inhoud van het gesprek was niets meegedeeld, maar dat had Alina wel kunnen bedenken. En de kwestie met de stopwatch was ook allang geen geheim meer. Bij de eerste moord was de technisch rechercheur nog bang geweest dat hij door de verplaatsing van het lijk van de vrouw de stopwatch zelf in werking had gezet. Later bleek dat de stopwatch met een eenvoudige timer was geprogrammeerd. Die activeerde hem automatisch op een door de ogenverzamelaar vastgesteld tijdstip waarop de dader ervan uitging dat zijn slachtoffer was gevonden. Geen erg accurate methode voor een man die tot nu toe, met uitzondering van een paar kledingvezels, geen bruikbare sporen had achtergelaten. Na de vondst van het tweede lijk had het vier uur geduurd tot het dodelijke aftellen begon. Toen de politie voor de derde keer een plaats delict van de ogenverzamelaar afzette, tikte het klokje al veertig minuten in de hand van het lijk.
‘Laat me raden...’ zei ik en ik deed geen moeite om mijn scepsis te onderdrukken. ‘Het aftellen was op precies vijfenveertig uur ingesteld!’
Tot mijn verbazing schudde ze energiek haar hoofd. ‘Nee.’
‘Nee?’
Ik staarde naar de sigaret, die in de asbak langzaam opbrandde.
Elk kind weet van het ultimatum.
Zo stond het in alle kranten. Ik was de eerste geweest die daarover mocht schrijven, nadat Stoya me de informatie zes weken geleden voor publicatie had toevertrouwd.
Alina klakte met haar tong en TomTom tilde zijn kop op. ‘Ik weet wat je denkt. Maar je vergist je. De kranten, de radio, internet, allemaal zitten ze ernaast. Het waren vijfenveertig uur en zeven minuten.’
Ze zette haar koffiekop terug en stond op van de bank. ‘Vijfenveertig uur en exact zeven minuten. En nu wordt het tijd voor me om te gaan.’
65
(NOG 10 UUR EN 47 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)
‘WAAR ZIT JE IN HEMELSNAAM?’ BLAFTE STOYA’S STEM IN MIJN oor. Maar dat wilde ik hem in geen geval verraden, niet voordat ik begreep wat voor spelletje er met mij werd gespeeld.
Ik stond op het dek van mijn woonboot om ongestoord te kunnen telefoneren. Daarvoor had ik Alina met de belofte haar naar huis te brengen overgehaald om nog een kop koffie te blijven drinken. Hierbuiten was het zo donker dat ik niet eens het wateroppervlak onder me kon zien.
‘Dat kan ik je niet zeggen –’ begon ik, maar Stoya onderbrak me meteen.
‘Maar ík kan dat. Ík weet precies waar jij zit, namelijk heel diep in de stront, vriendje. En je zakt er nog verder in als je niet onmiddellijk bij mij op het hoofdbureau komt om eindelijk een paar vragen te beantwoorden.’
Wat had je te zoeken op de plaats van het misdrijf?
Waarom hebben we je portefeuille daar gevonden?
‘Oké, ik beloof het,’ zei ik. ‘Ik kom gauw langs. Maar eerst heb ik wat informatie van je nodig.’
Stoya lachte opgelucht. ‘Shit, man. Scholle heeft op de laatste vergadering voorgesteld je in de tang te nemen. Je mag van geluk spreken dat we elkaar zo goed kennen en ik niet meteen naar de officier van justitie ben gelopen. Maar als je nu een of ander klote reporterspelletje met me wilt uithalen, is dat het einde van onze vriendschap.’
Ik rilde. Op dit moment had ik ieder gevoel van tijd verloren en ik wist niet hoelang ik met de geheimzinnige vreemde had gesproken. In elk geval was de temperatuur sinds mijn aankomst merkbaar gedaald. De huid van mijn gezicht spande zich alsof ik te lang in de zon had gezeten en zelfs ademhalen deed pijn.
‘Kalmeer alsjeblieft en vertel me alleen of er gisteren een blinde vrouw bij je is geweest die beweerde dat ze iets over de ogenverzamelaar wist.’
‘Een blinde vrouw?’ vroeg Stoya na een korte stilte, waarin de wind iets was afgenomen en ik hem beter kon verstaan. ‘Verdomme, sinds jullie schrijvers de ogenverzamelaar een cultstatus als Hannibal Lecter hebben gegeven, verzamelen alle gekken van Berlijn zich bij mij. Die vertellen me verhalen, daarvoor zou je in het circus entree kunnen heffen. Gisternacht verscheen een sociaal werker bij ons op het bureau, die me wilde vertellen dat zijn dode vrouw de deur van de woning voor hem had geopend.’