De Vuurdoop(14)
Adalberto volgde zijn eerste ingeving en stuurde Leszek naar München om Hankes zoon te vermoorden. Maar dat was niet geheel volgens plan verlopen. Misschien maar goed ook achteraf gezien, de stand was nu onbeslist. En dat mocht best nog wel even zo blijven.
Het geluid van pootjes op de vloer. Het was de hond Piño, blij en enthousiast als altijd met half dichtgeknepen ogen en een bal in zijn bek. Piño was een straathond die vijf jaar geleden voor zijn deur had gestaan en naar binnen had gewild. Adalberto had de hond binnengelaten en sindsdien waren ze de beste maatjes.
Guzman el Bueno pakte de bal en gooide hem weg. De hond vloog erachteraan, ving hem op en bracht hem terug naar zijn baasje. Het bleef leuk.
Als de rust voortduurde, had hij mooi de gelegenheid om te bedenken hoe hij zijn route terug zou pakken. Want dat zou hij, en hoe.
***
*
***
De avond was nog steeds zoel, de cicaden zongen en ergens in de buurt was een Paraguayaanse tv-show te horen.
In een oud magazijn stond Jens dozen in te pakken. Hij had de machinepistolen uit elkaar gehaald en de lopen in een kist met stalen buizen van verschillende afmetingen en vormen gelegd. De kolven van de machinepistolen stopte hij in een kist met vacuümverpakte watermeloenen.
De afgelopen jaren waren zwaar geweest. Hij had Bagdad, Sierra Leone, Beiroet en Afghanistan bezocht. Gevaarlijke oorden. Hij was beschoten, had teruggeschoten, had mensen ontmoet die hij nooit meer hoopte tegen te komen.
Jens had besloten dat hij het na deze klus voor gezien zou houden, naar huis zou gaan, het rustig aan zou doen. Normaal gesproken begeleidde hij zijn handelswaar nooit, dat was veel te riskant. Maar deze keer wilde hij meereizen. Vanaf de havenstad in Brazilië had hij een plaats geboekt voor de goederen op een in Panama geregistreerd vrachtschip dat naar Rotterdam zou varen. De Vietnamese kapitein wist wat hij deed, vertelde dat een andere klant er al voor had gezorgd dat het lossen in Rotterdam geen problemen zou opleveren, maar dat daar wel een prijskaartje aan hing. De overtocht naar Europa zou twee weken duren en hij voelde dat hij tot bedaren moest komen, goed moest uitrusten – maar ook dat hij zijn geduld op de proef moest stellen, moest zien hoe slecht het met zijn rusteloosheid gesteld was. Het schip zou hem geen enkele mogelijkheid geven om te vluchten. Iets wat hij normaal gesproken altijd deed als hij hetzelfde uitzicht twee keer had gezien.
Jens spijkerde de kisten dicht, vulde de valse douaneformulieren in en laadde de goederen op een oude vrachtauto, die hem en zijn wapens de volgende morgen naar Paranaguá zou brengen.
Toen alles klaar was, ging Jens stappen in Ciudad del Este. Daar was het één grote chaos. Smerig, lawaaierig, stampvol – en daarboven hing een zware lucht waarin alle geuren van de wereld zich verzameld hadden. Het was zo erg dat je af en toe het gevoel had dat de hele stad binnenkort zonder zuurstof zou komen te zitten. Arme mensen renden op blote voeten rond, rijken op schoenen, iedereen wilde iets verkopen, een enkeling wilde kopen – Jens vond het er geweldig.
In een plaatselijke pub hield hij zich wakker met drank en een paar meisjes, toeristen uit Nieuw-Zeeland, maar hij was het gezelschap al snel zat en vertrok ongemerkt naar een andere bar. Daar vond hij een donker hoekje, waar hij zich in zijn eentje ging zitten bezatten.
De reis naar Paranaguá de dag daarop was een elf uur durende nachtmerrie. De kater hield hem wakker, de chauffeur schreeuwde en reed al toeterend naar Brazilië.
Het schip was een roestige oude schuit uit de jaren vijftig, blauw op de plaatsen waar de kleur nog te zien was. Zestig, zeventig meter lang en misschien twaalf meter breed met een stampende dieselmotor onder het dek. Het geluid was te horen tot op de kade waar hij het schip stond te bekijken. Het werd bestuurd vanaf de brug die op de achterste helft van het schip was geplaatst. Het halve dek was open. Daar stonden containers vastgesjord. Vervolgens kisten, dozen en andere halfslachtig verpakte goederen. Het was een oud vrachtschip dat zijn beste tijd had gehad – niets meer en niets minder.
Jens klom aan boord via een wankele loopplank, keek om zich heen toen hij op het dek stond. Het schip oogde groter nu hij aan boord was.
Na even over het schip te hebben rondgedoold vond hij zijn hut. Die deed meer denken aan een cel. Precies breed genoeg om naar binnen te kunnen zonder zich om te hoeven draaien. Een smal bed dat aan de muur was verankerd en een kastje, dat was het. Maar hij was tevreden. Deels omdat de hut een raam had dat boven de waterlijn was geplaatst, maar vooral omdat hij hem met niemand hoefde te delen.
Hij leunde tegen de reling toen het schip uitvoer. De zon hing boven de horizon en Jens zag de containerhaven van Paranaguá langzaam in de verte verdwijnen.
***
*
***
Het waren lange en saaie werkdagen voor Lars Vinge. Hij had Sophie gefotografeerd toen ze vanuit haar werk naar huis fietste. Had wat in de buurt rondgekeken om de tijd te doden, een wandeling gemaakt onder dekking van de duisternis en zo en nu dan wat onscherpe foto’s van haar gemaakt wanneer ze langs een raam in haar huis liep. Hij was Sophie en haar zoon Albert gevolgd toen ze naar de stad reden, toen ze een eetcafé binnengingen en daarna naar de bioscoop. Daarna twee dagen waarop ze in haar eentje at. Hij had geen flauw idee waarom hij zich hiermee bezig moest houden, het leek allemaal zo zinloos.