Reading Online Novel

De Falende God(51)



Thoreld en Grijs kwamen naast Grim staan die op het lichaam van de Hunzeldrog spuugde. Zijn huid was bedekt met talloze kleine, rode puntjes waar de zuigmonden van de Hunzeldrog zich hadden vastgebeten in zijn vlees. Alleen zijn hals waar het beenstuk van Grijs omheen gewikkeld was en zijn torso beschermd door de lagen pantser van zijn borstkuras, waren vrij gebleven. ‘Smerig ongedierte!’ tierde hij. ‘Ik zal je leren.’ Hij trapte een van de knieën van het dode wezen in. In de verte klonk meer gehuil en zijn kameraden duwden hem vooruit.

‘Hunzeldrogen vallen niet in daglicht aan,’ hijgde Grijs terwijl ze verder renden. ‘Deze worden gestuurd door iets of iemand die niet wil dat we voor donker onze bestemming halen!’

Thoreld en Grim hielden hun mond en renden verder. De weg was ook hier bezaaid met rotsen en stenen. Af en toe struikelden de mannen als de alom aanwezige grijze wingerd zich weer om een voet gewikkeld had, zo leek het althans. Het materiaal van de plant was taai en weerbarstig en de drie verspilden telkens kostbare tijd met het loshakken van de takken.

Minder dan een mijl verwijderd van de knekelvelden barstte voor hen een vloed van hondsgrote ratten uit huizen, kelders en riolen en bedekte binnen seconden de straat waar ze doorheen renden. Tientallen grijs-witte lichamen krioelden door elkaar heen, grote ogen bijna blind in het daglicht, snorharen die nerveus de lucht afspeurden op zoek naar prooi. De bekken van de beesten klapten dreigend open en dicht met een geluid als knarsende tanden. Grijs trok de huurlingen mee een steeg in, trapte twee tevoorschijn springende ratten met welgemikte trappen dood en leidde de mannen door een wirwar van straatjes en steegjes.

Thoreld reeg een mensachtig wezen met een hoofd waar rottende vellen vanaf hingen aan zijn korte speer, maar tot zijn afgrijzen bleef het doorlopen en trok zich zelfs naar hem toe aan het heft van de speer. Grijs sprong langs hem, greep het andere einde van de speer, zocht oogcontact met Thoreld en knikte omhoog naar twee richels tussen de huizen. Thoreld begreep wat hij wilde. Ze tilden het wezen met speer en al op en zetten de uiteinden klemvast tussen de gevels. Grim stapte onder de bungelende benen door en zei sarcastisch: ‘Stop met spelen, we hebben haast.’

De steegjes eindigden voor een hoge, ruwstenen muur van gestapelde rotsblokken, zo’n twintig voet hoog. De knekelvelden lagen erachter. Er liep een smal pad tussen de huizen en de muur en van beide zijden kwamen meer van de rottende karkassen aanwandelen. Van achter hen klonk Hunzeldroggehuil dat snel naderbij kwam.

‘Eroverheen,’ zei Grijs gehaast. De drie mannen stapten tegelijk tegen de muur op en klommen snel omhoog. De rotsen waren ruw genoeg voor goede houvast en binnen enkele tellen zaten ze bovenaan. Ze lieten zich in de knekelvelden vallen terwijl beneden achter hen een horde van de wandelende doden rusteloos heen en weer drentelde.

Grim was als eerste overeind. Hij spande zijn boog en met een pijl in de aanslag peilde hij de bron van het gehuil dat nu snel naderbij kwam. Daar, twee Hunzeldrogen vlogen over de daken van de huizen en doken op de drie huurlingen af. Zijn eerste pijl sloeg hard in op de voorste die jammerend tussen de wandelende doden viel. De tweede kwam met klauwen naar voren op hem af, maar Thoreld sprong van de zijkant omhoog en spietste de Hunzeldrog aan een van zijn korte speren en trok hem met zijn gewicht naar de grond. Het wezen schreeuwde toen het de grond raakte totdat Grijs naar voren stapte en zijn nek met een snelle beweging knakte. Het werd ineens doodstil.

‘Beter,’ zei Grim. ‘Dat geluid gaat echt door merg en been.’

‘Meer vertragingstactieken.’ Grijs vloekte zachtjes. ‘Ik had kunnen zweren dat de zon net nog hoger stond. Hij is bijna onder.’

‘Misschien hebben we gezien wat ze wilden dat we zagen,’ sprak Thoreld. ‘Onze waard was ook meer dan hij leek. Waarom dan niet onze perceptie veranderen zodat we minder gehaast of voorzichtiger lopen?’

‘Ik ben bang dat je daar gelijk in zou kunnen hebben, vriend Jager,’ zei Grijs. ‘Maar het lijkt of de invloed hier minder is.’

Grim wees naar de grote tombe die bijna een halve mijl verderop stond, vlak voor de zuidelijke buitenmuur van Ard Anurios. ‘Torazan. Hij was duidelijk geraakt door de magie. En hij was afstammeling van een heuse held. Misschien heeft hij wat invloed kunnen vasthouden in zijn dood.’

De drie liepen verder, langs manshoge en soms grotere granieten monolieten, langs eeuwenoude heuvels die waren overgroeid met dezelfde grijze wingerd als de stadsmuren. Het gras hier was donkergroen, zo donker dat het bijna zwart leek in de schaduwen die de ondergaande zon over het knekelveld wierp. De vele stenen leken skeletachtige vingers die uit de donkere aarde staken.