Reading Online Novel

De Falende God(45)



‘Dit voorspelt niet veel goed,’ zei Grim. ‘In ieder geval zijn hier geen beestjes,’ merkte hij op.

‘Nu je het zegt, waar zijn de beestjes?’ vroeg Thoreld. ‘De zon schijnt, waterig weliswaar, maar het is droog. Waar je ook komt, als er ook maar een beetje plantengroei is dan hoor je wel zoemen of tsjirpen van vliegen of bijen of krekels. Wat houdt ze hier weg?’

‘Datgene dat ons in de richting van Ard Anurios leidde, vermoed ik.’ Grijs onderzocht de muur, het eeuwenoude cement tussen de stenen. ‘Alsof het hier altijd gestaan heeft.’





De drie huurlingen probeerden een andere weg te vinden, maar waar ze ook kwamen, het pad naar de noordelijke muur vonden ze niet en elke afslag die ze namen waarvan ze dachten dat die bij de muur uit zou komen, bleek dood te lopen. Ook Grim en Thoreld bekroop het gevoel dat ze bekeken werden en al gauw liepen ze met getrokken wapens onder de bogen van huizen en door smalle steegjes waar ze slechts een voor een doorheen konden.

Toen ze voor de derde keer op het pleintje uitkwamen met de vissenfontein waar ze eerder gerust hadden zette Grim zich op de rand en zei: ‘We komen er niet uit. Dit is de derde keer dat we hier zijn. Ik stel voor dat we het anders gaan aanpakken. Noord is blijkbaar niet haalbaar, dan gaan we zuid, dieper Ard Anurios in.’

‘Ik weet niet of dat verstandig is,’ zei Grijs, ‘wat het ook is dat ons hier houdt, het wil ons verder Ard Anurios in hebben.’

‘Als het zo machtig is en zo’n verstrekkende invloed heeft, dan had het ons al veel eerder in het centrum van Ard Anurios kunnen hebben. Dat is niet het geval, dus er zijn beperkingen in de macht die ons probeert te besturen,’ merkte Grim op. ‘Rondjes lopen komt ons niet ten goede en soms is het beter bedreigingen te confronteren in plaats van op de vlucht te slaan.’

‘Sluiperij en schaduwwerk zijn mijn afdeling,’ zei Grijs. ‘Ik ben niet voor het slagveld.’

‘Als je hier wil blijven, geen probleem. Tot je voedsel en je water op is en dan ga je vanzelf op zoek. Ik zeg: beter gelaafd en met een volle maag vechten tegen wat dan ook, dan sterven van honger of dorst,’ sprak Thoreld. ‘Laten we naar het zuiden gaan en uitvinden wie of wat ons hier wil hebben.’ Hij klopte even op zijn korte speer. ‘En uitvinden of ze ons hier echt willen houden.’ Hij lachte hartelijk, maar het geluid leek te worden geabsorbeerd door de stad zodat het hol en vals klonk. Thoreld kuchte even. ‘Lachen is dus niet aan de orde. Juist.’





De straatjes en steegjes van Ard Anurios waren nog steeds een verwarrend kluwen, maar in zuidelijke richting liepen ze in ieder geval niet in rondjes.. Na meer dan een uur te hebben gewandeld konden ze vanaf een plein voor een vervallen tempel over het lager gelegen noordelijke deel van Ard Anurios uitkijken en heel in de verte zagen ze het moeras van Anurios.

‘We zijn redelijk opgeschoten,’ zei Grijs, ‘maar we hebben nog een eind te gaan. Het is nog minstens een uur of drie naar het centrum als de wegen net zo zijn als het stuk waar we net doorheen gekomen zijn.’ Hij keek naar de westelijke hemel waar de zon snel richting de horizon begon te zakken. ‘Ik stel voor dat we deze tempel als onderkomen voor de nacht gebruiken.’.

Het gebouw was opgetrokken uit graniet en marmer dat eruit zag alsof het duizenden jaren in weer en wind had gestaan, met diepe voren in de steen waar jaren van waterslijtage hun werk hadden gedaan. De grote dubbele deuren waren ooit van hout geweest. Het hout was inmiddels volledig weggerot en alleen het groen uitgeslagen bronsbeslag hing nog aan de bronzen hengsels. Toen Thoreld er tegen duwde brak het onder zijn handen af.

Het binnenplein van de tempel bevatte een enkel wit marmeren beeld van een godheid met het lichaam van een mens en het hoofd van een boosaardig uitziende stier die leunde op een soort grote pikhouweel. Licht van de ondergaande zon viel op de ogen van het beeld, die met een kwaadaardige, gouden gloed leken op te lichten.

Voorbij het binnenplein was een stel treden naar een bordes dat het binnenplein scheidde van een colonnade die naar het Heilige der Heiligen voerde. Het licht- en schaduwenspel tussen de pilaren maakte de drie mannen nerveus omdat elke schaduw leek te bewegen. Toch bereikten ze de deur naar het heiligste vertrek zonder dat er iets gebeurde. Deze deur was wederom in brons uitgevoerd en weliswaar groen uitgeslagen, maar verder niet verweerd. Rijke versieringen tooiden de deur met voorstellingen van wijnranken, hamers, aambeelden en pikhouwelen. Het middelpunt van de deur was een stierenkop met twee vervaarlijk uitziende hoorns.

Thoreld duwde tegen de deur die krakend een stukje openging. Binnen was duisternis. Hij pakte een kleine olielamp uit zijn rugzak en stak die aan met zijn tondeldoos. Vervolgens stapte hij naar binnen met de lamp, gevolgd door Grijs en Grim. De ruimte van het Heilige der Heiligen was niet heel groot. Het was een vierkante ruimte met daarin vier rijk versierde pilaren die het dak ondersteunden. Er lagen wat rechthoekige blokken steen langs de zijkanten van de ruimte, als een soort rust- of slaapbanken. De verste muur tegenover de deur bevatte een grote, gladgeslepen marmeren plaat met daarin uitgehakt een grote hoeveelheid runen. De overige muren waren eenvoudige grijsgranieten blokken.