Daniel, Zoon Van De Wind(49)
'Je spreekt te snel. Bovendien klinkt God niet goed. Het klinkt als Goed. Maar het is God.'
'Goed.'
'Nog een keer. God.'
'Goed.'
'Nog een keer.'
Daniël oefende tot Vader tevreden was.
Die dag aten ze alleen een beetje knäckebröd en dronken water. Tegen de avond kleedden ze zich aan. Vader borstelde zijn haar langdurig en inspecteerde Daniëls nagels zorgvuldig.
Het was al donker toen ze de kamer verlieten. Daniël merkte dat Vader onrustig was en besloot precies te doen wat hem gezegd was. Wie Vader was wist hij niet, ook niet waarom hij hem meegenomen had, maar hij had het niet uit boosaardigheid gedaan.
Hij had ook besloten zelf met een voorstel te komen voor de
bergwand waar ze zouden gaan wonen. Zoiets had hij nooit eerder gedaan. Nu zou hij zeggen dat hij zich het prettigst voelde als ze ergens woonden waar hij het grote water kon zien.
Ze hielden stil voor een deur waar fakkels brandden. Een klein mannetje met hoge hoed stond hen op te wachten. Hij staarde met angstige verrukking naar Daniël.
'Het wordt een succes', zei hij. 'Zoiets heeft Arbeidersvereniging De Fakkel nog nooit vertoond. Angstaanjagende insecten en dit zwarte kind. Een echte Hottentot.'
De man boog dicht naar Daniëls gezicht om hem te bestuderen. Zijn ogen waren geel en het zweet droop van zijn voorhoofd.
'De jongen moet goed behandeld worden', zei Vader. 'Hij is zwart. Maar een mens.'
'Vanzelfsprekend. Een echt mens. De verwachtingen zijn hooggespannen voor de lezing.'
De man opende de deur. Ze kwamen in een kamer met veel stoelen, die nog allemaal leeg waren. Op een podium stond een tafel met een groen kleed en daarnaast een spreekgestoelte waarvan het vaandel van de vereniging, een halfnaakte vrouw met een brandende lamp in haar hand, neerhing.
'De bestuursleden van de vereniging komen zo', zei de buigende man. 'Ze zitten nu aan de maaltijd.'
'Wie zitten er in het bestuur?'
'Opperjachtmeester Renström, baron Hake en als secretaris griffier Wiberg. De oprichter van de stichting, kolonel Hakansson, heeft aangekondigd dat hij zal komen. We rekenen op een grote opkomst.'
'En de arbeiders?'
'Die komen ook. In ieder geval een smid.'
'Maar dit is toch een arbeidersvereniging? Tot vorming en verheffing van het onbemiddelde volk?'
'Uiteraard. Kolonel Hakansson was zeer stellig over dat punt.'
'Maar als ze niet komen?'
De man spreidde zijn armen.
'Dan kan dat de kolonel niet kwalijk genomen worden. Hij is van goede wil.' 'Het klinkt als het oude liedje. Er wordt een arbeidersvereniging opgericht waar de arbeiders niet bij mogen.'
'We houden niemand tegen.'
'Maar ze worden ook niet aangemoedigd. De smid zit hier als een uitzondering. Wie is hij?'
'Hij werkt op de ijzergieterij van baron Hake in Roslagen.'
'En de rest van het publiek? Het zou toch vol zitten?'
'Verscheidene luitenants. Vrouwen worden uiteraard niet toegelaten. Een aantal journalisten die iets sappigs zoeken om over te schrijven. Het loopt wel vol. Er zijn zoveel mensen die rondstruinen en ineens zitten ze hier.'
Na een halfuur was de zaal bijna vol. Vader had zijn insecten uitgestald en ze afgedekt met een linnen doek. Daniël zat op een stoel in de hoek zijn zin te oefenen. Het was donker om hem heen, aangezien Vader ook een doek over hem had gehangen toen de mensen de vestibule binnen stommelden.
'We zullen ze verrassen', had hij gezegd. 'Ik ga je onthullen. Ze zien de contouren van een mens onder het linnen. En als ik het kleed dan wegtrek heeft dat groot effect.'
Daniël hoorde hoe de mensen de zaal in kwamen, met stoelen schoven, lachten en hoestten. De geur in de kamer veranderde, het begon nu naar vocht en tabak te ruiken. Hij nam aan dat het was gaan regenen. Af en toe fluisterde Vader iets tegen hem.
'Het is bijna vol. Alleen achter in de zaal zijn nog een paar lege plaatsen. Oefen je zin.'
'Ik heet Daniël. Ik geloof in Goed.'
'God. Geen Goed.'
'Ik geloof in God.'
'Beter zo.'
Daniël hoorde dat Vader nerveus was. Hij praatte snel en struikelde over zijn tong. Het was moeilijk alles te verstaan wat hij zei.
Toen werd het stil. Iemand sloeg met een hamer op een tafel vlak naast hem. De man die daarna begon te spreken schraapte voortdurend zijn keel. Daniël begreep niet waar hij het over had. Enkele woorden die keer op keer herhaald werden waren 'arbei- ders', 'vorming', 'het woord is aan', gevolgd door een naam. Het begon warm te worden onder het linnen. Daniël besloot dat te onthouden. Wanneer de kou heel erg werd kon hij onder een linnen doek gaan zitten in een kamer met veel mensen. Dan was het net of de zon in de woestijn aan de horizon opkwam.
Ineens hoorde hij Vaders naam. Iemand applaudisseerde, daarna werd het stil, en toen was Vaders stem daar. Hij was nerveus, de woorden klonken onzeker in het begin, voorzichtig zochten ze een weg uit zijn droge mond. Daniël maakte zich gereed. Maar het liet op zich wachten. Vader had veel over de insecten te vertellen. Eindelijk hoorde hij dan toch zijn eigen naam en Vader trok het linnen weg.