Reading Online Novel

Daniel, Zoon Van De Wind(47)





Daniël liep verder.



Onder een van de sissende lampen zag hij een vrouw alleen. Ze liep heen en weer, alsof ze op iemand wachtte. Haar kleren waren smerig, ooit waren ze fleurig geweest. Daniël moest denken aan een vogel in een kooi, zoals hij die bij Andersson had gezien. Kippen voordat ze verkocht of geslacht werden. Op haar hoofd droeg ze een hoed met een pluim;hij kon aan haar gezicht zien dat ze erg jong was, maar dat ze zich gekleed had als iemand die ouder wilde lijken. Toen ze haar gezicht afwendde en even uit de lichtvlek verdween, liep hij vlug verder. Hij merkte dat hij begon te rillen. Misschien waren er al jagers achter hem zonder dat hij ze gehoord had? Hij versnelde zijn pas. Nu was hij bij de kelder waar ze hadden gegeten. Er brandde licht en door de deur, die op een kier stond, rook het naar gebraden vlees. Nu moest hij linksaf, een heel smal ravijn volgen, en dan zou hij bij het water komen.

Hij liep verder en algauw rook hij de geur van water. Vaartuigen lagen dicht opeengepakt aan de kade. Op enkele boten trokken mannen aan touwen om de boten in beweging te houden. Vader had hem uitgelegd dat er vissen in die boten zaten, vissen die op slangen leken, die zouden sterven als de boten niet heen en weer schommelden zodat er voortdurend vers water door de gaten in de scheepsromp stroomde. Lantaarns met dwalende lichtjes hingen in de masten. Daniël struikelde bijna over een man die naast een paar tonnen lag te slapen. Hij sloop voorzichtig, buiten het schijnsel van de vuren op de kade, waar mannen zat te kaarten. Uiteindelijk vond hij een trap tussen de stenen. Deze voerde naar het wateroppervlak. Vlakbij lagen een paar roeiboten aangemeerd. In een ervan lag een oude vrouw opgerold te slapen. Daniël bewoog zich zo voorzichtig mogelijk om haar niet wakker te maken. Hij voelde met zijn hand in het water. Het was koud. Hij probeerde zijn hand licht te maken, zijn vingers als veertjes, zodat ze niet door het water zouden zakken. Toen probeerde hij het met zijn voet. Het water is als een dier, dacht hij. Ik moet zijn pels kunnen strelen zonder dat hij siddert. Dan pas zal het me laten lopen zonder dat alles breekt en ik zink. Hij beheerste de kunst nog steeds niet. De pels van het dier sidderde voortdurend. Zijn hand was als een insect dat het dier prikte. Hij besefte dat het lang zou duren eer de zee gewend was aan zijn handen en vervolgens aan zijn voeten.



De vrouw in de roeiboot bewoog. Daniël hield zijn adem in. Ze mompelde iets, en sliep verder. Het water was erg koud nu en sidderde voortdurend. Daniël fluisterde tegen het water zoals hij van Be geleerd had tegen onrustige honden te fluisteren die roofdieren roken. Heel even leek het alsof het dier luisterde. Zijn hand dreef op het water. Het droeg. Maar toen voer er weer een siddering door de pels. Toch was hij tevreden. Het viel te leren, het zou tijd kosten, maar hij zou iedere nacht naar het water gaan, hij zou de natte pels laten wennen, en op een dag zou het hem lukken.

Hij stond op om terug te keren naar de zolderkamer, waar Vader lag te slapen. De vrouw in de roeiboot snurkte. Daniël bekeek het meertouw. Het was een versleten touw, rafelig en slap, dat slordig rond een meerpaal geslagen was. Hij vroeg zich af wat er zou gebeuren als hij het touw losmaakte. Meteen was Be er om hem te vermanen. Hij deed vaak dingen die niet mochten. Spande touwen zodat mensen struikelden, joeg ze de stuipen op het lijf door de witte botten van de dood op zijn gezicht te schilderen, stopte sterke kruiden in het eten. Maar Be was nooit alleen maar boos. Eerst zou ze hem bij zijn arm grijpen, hem misschien een oorvijg geven, maar daarna barstte ze altijd in lachen uit. Zelfs nu zou ze lachen, dacht hij. Voorzichtig maakte hij het touw los. De boot gleed langzaam weg van de kade. Hij kon zijn lach niet onderdrukken. Omdat er niemand in de buurt was liet hij hem naar buiten. Hij lachte voluit in de nacht, zoals hij niet meer gedaan had sinds de mannen gekomen waren die Be en Kiko gedood hadden. Hij slingerde zijn lach het duister in en wist dat ze hem zouden horen.

Daarna nam hij dezelfde weg terug als hij gekomen was. Toen hij bij de sissende lantaarn kwam waar het meisje dat op een vogel leek had staan wachten, zag hij dat ze verdwenen was. Iets maakte dat hij de straat overstak. Toen hoorde hij haar, ze hijgde ergens dichtbij, in het duister, achter een paar tonnen. Het klonk alsof ze moeite had met ademhalen. Voorzichtig baande hij zich een weg dieper het duister in. Toen zag hij haar, in het zwakke lichtschijn-sel van een raam. Ze stond tegen de muur gedrukt met haar rok opgetrokken en een man leunde zwaar op haar. Hij was het die steunde. Daniël dacht eerst dat de man bezig was haar te slachten, dat ze eigenlijk een vogel was. Toen besefte hij dat wat ze deden hetzelfde was wat Be en Kiko altijd deden. Maar die hijgden niet, ze lachten, kletsten wat en daarna waren ze stil.



Op dat moment draaide de vrouw haar gezicht naar hem toe. Haar ogen waren geopend. Toen schreeuwde ze. De man wilde niet loslaten, maar ze krabde hem in zijn gezicht, wees op Daniël en schreeuwde nog een keer.