Daniel, Zoon Van De Wind(43)
Daniël voelde zich opgesloten in de kamer. Het plafond was laag, er waren mensen onder hem die hij wel hoorde maar niet zag. Hij haalde zijn springtouw te voorschijn om niet onrustig te worden. Hij begon te springen, eerst langzaam, toen steeds vlugger. Het touw sloeg in een regelmatig ritme tegen de vloer. Het was alsof hij liep. Hij deed zijn ogen dicht en verbeeldde zich dat hij de warmte voelde terugkeren. Ergens hoorde hij Kiko's stem, zijn plotselinge lach, en Be, die zo vlug praatte en altijd iets te vertellen had.
Hij werd onderbroken doordat er iemand op de deur bonkte. Hij besloot onmiddellijk om niets te zeggen. Dan zou degene die daar stond vanzelf verdwijnen. Maar de deur werd opengerukt en daar stond een grote man met ontbloot bovenlichaam hem aan te gapen.
'Ik heb niet "Binnen" gezegd.'
Daniël sprak de taal nog steeds gebrekkig. Maar sommige woorden kon hij uitspreken.
De man gaapte hem aan.
'Ik heb niet "Binnen" gezegd', herhaalde Daniël.
De man stonk. Uit zijn lichaam, uit zijn kleren, uit zijn mond. Daniël ademde door zijn mond om niet misselijk te worden. Hij was bang. Hij had niet gezegd dat de man de deur open kon doen en binnen kon komen. Toch had hij het gedaan. Daniël had gedacht dat dat een regel was waartegen niemand kon zondigen.
'Het bonkt boven mijn hoofd', zei de man. 'Het bonkt hiervandaan. Stamp jij soms op de vloer?'
Daniël keek naar zijn springtouw. Dat had tegen de houten planken geslagen.
De man volgde zijn blik.
'Ben je helemaal gek geworden? Een kleine zwarte duivel die touwtje springt boven mijn hoofd?'
Hij deed een stap naar voren en rukte aan het touw. Daniël probeerde het vast te houden, maar de man was heel sterk en Daniël besefte dat hij het touw kwijt zou raken als hij zijn tanden niet gebruikte. Hij boog voorover en beet zich vast in de ene hand van de man. De man brulde van pijn, maar Daniël kon niet loslaten. Zijn kaken waren verkrampt. De man brulde en trok. Uiteindelijk lukte het Daniël zijn kaken te openen. De man keek naar zijn hevig bloedende hand. Het touw had hij losgelaten. Dat lag op de grond.
Hij gaat me doodslaan, dacht Daniël. Hij zal mijn strot doorbijten en me heen en weer schudden tot ik dood ben.
De man hijgde zwaar. Hij keek verdwaasd naar zijn hand, draaide zich om en wankelde de deur uit. Daniël sloot de deur en veegde het bloed van zijn mond. Onder hem was het nu
doodstil. Daniël snapte nog steeds niet wat er gebeurd was. Waarom de man de deur had geopend zonder dat hij toestemming had gekregen om binnen te komen.
Hij bleef onbeweeglijk staan.
Op straat hinnikte een paard. Even later sloeg een hond aan en een meisje schreeuwde.
Toen hoorde hij voetstappen op de trap. Hij herkende ze meteen. Dat was Vader die thuiskwam. Hij liep langzaam, zette zijn voeten behoedzaam neer, zonder te klossen. Er werd op de deur geklopt.
'Binnen.'
Vader stond in de deuropening en glimlachte.
'Je kunt het', zei hij.
Voordat Daniël kon antwoorden hoorden ze kabaal op de trap. De man die door Daniël was gebeten stond in de deuropening met een bebloede lap om zijn hand gewikkeld.
'Heb jij die helse donder hierheen gesleept die bijna mijn hand eraf heeft: gebeten?'
Vader leek van zijn stuk gebracht. Hij had een bruin, vettig pak papier bij zich, dat naar eten rook.
'Ik weet niet wat je bedoelt', antwoordde hij.
De man wees woedend op Daniël.
'Die zwarte aap heeft in mijn hand gebeten. Kijk maar!'
Hij wikkelde de bloederige lap los en liet de wond zien waaruit het bloed op de vloer drupte.
Vader staarde naar de hand en vervolgens naar Daniël.
'Heb jij dit gedaan?'
Daniël knikte. Zijn tong was opgezwollen in zijn mond. Hij was niet in staat een woord uit te brengen.
'Ik ben kolendrager', zei de man. 'Ik werk twaalf uur per dag. De zakken wegen soms wel tweehonderd kilo. Ik moet sjouwen en zeulen. En slapen. En dan begint het boven mijn hoofd te donderen.'
Hij trok het touw uit Daniëls hand.
'Hij sprong touwtje. Alsof hij op mijn hoofd stond te springen. Ik moet rust hebben om te kunnen slapen.'
Vader leek nog steeds niet te snappen wat er gebeurd was.
'Hij is het niet gewend. Hij is niet gewend aan vloeren en muren en plafonds. Het zal niet meer gebeuren.'
De man wikkelde de lap weer om zijn hand. Langzaam leek hij te kalmeren.
'Hij ziet eruit als een mens. Maar hij heeft tanden als een roofdier. Ik heb vrouwen meegemaakt die me beten. Maar anders dan hij.'
'Hij is een mens uit een ander deel van de wereld. Hij is hier op bezoek.'
De man keek naar Daniël.
'Eet hij mensenvlees?'
'Waarom zou hij?'
'Het leek alsof hij een stuk van mijn hand probeerde af te scheuren.'
'Hij eet precies hetzelfde voedsel als jij en ik.'
De man schudde zijn hoofd.