Dagboek van een beschermengel(6)
Margot slaakte een luide kreet. Hoofdinspecteur Hinds liet zijn gezag gelden.
‘Goed,’ riep hij bars tegen de agenten in de gang. ‘Jij.’ Hij wees op de agent die rechts van hem stond. ‘Neem de jongen mee naar het bureau voor een verhoor. En jij,’ wees hij naar degene die iets verderop stond. ‘Zorg dat er onmiddellijk een ambulance hiernaartoe komt.’ De vrouwelijke agent keek hem afwachtend aan. Hij zuchtte. ‘Bel de lijkschouwer.’
Ik bleef uit pure frustratie tegen hoofdinspecteur Hinds en zijn team tekeergaan en smeekte hun om Mick niet te arresteren. Daarna brulde ik het uit omdat niemand me kon horen, omdat ik verdorie dood was. En toen zag ik dat ze Mick in de boeien sloegen en dat hij werd weggeleid, voor altijd weg van Margot. Naast hem, in een parallelle wereld die geopend werd als een scheur in de stof van het heden, zag ik dat hij de volgende ochtend werd vrijgelaten en door zijn vader werd opgehaald, keek ik toe hoe de dagen, weken en maanden zich aaneenregen en Mick de gedachte aan Margot steeds verder uit zijn geheugen verdreef, tot ze slechts een vondeling was aan een infuus in het Ulster Ziekenhuis, met een witte sticker op het plastic wiegje: Baby X.
Dat was tevens het moment waarop ik mijn plan opvatte. Als het waar was wat Nan had gezegd, als niets vaststond, dan zou ik mijn hele leven veranderen: mijn opvoeding, mijn keuzes in de liefde, het moeras van armoede waarin ik me tot mijn veertigste drijvende had gehouden. En vooral de levenslange gevangenisstraf die mijn zoon boven het hoofd hing op de dag dat ik stierf. Zowaar ik hier stond, dat zou ik allemaal veranderen.
3
EEN BUITENAARDSE BRIL
Mijn verblijf op de kinderafdeling van het Ulster Ziekenhuis zou uiteindelijk een halfjaar duren; dat weet ik, omdat Margot al rechtop kon zitten toen ze ontslagen werd. Al die tijd liep ik te ijsberen door de gang of hield ik toezicht op de artsen die haar onderzochten, klein en geel als ze was en nog altijd op de couveuseafdeling, omgeven door slangetjes en buisjes.
Dokter Edwards, de kindercardioloog die Margot onder zijn hoede had, voorspelde meer dan eens dat ze de ochtend niet zou halen. En meer dan eens stak ik mijn hand in de couveuse en legde hem op haar hart, om haar terug te halen naar de aarde.
Ik wil best toegeven dat het weleens door mijn hoofd is geschoten dat ik haar misschien beter rustig kon laten doodgaan. Met alles wat ik wist over Margots jeugd was er weinig waar ik me op kon verheugen. Maar dan dacht ik weer aan de goede momenten. De ochtenden met Toby, met een mok koffie op ons gammele balkonnetje in New York. De tijd waarin ik beroerde gedichten schreef op Bondi Beach. De start van mijn eigen zaak, nadat ik K.P. Lanes had gecontracteerd. En dan dacht ik: oké meissie, we gaan er voor. We blijven gewoon leven.
In die periode ontdekte ik drie dingen.
1. Over Margot waken, haar behoeden, alles vastleggen en van haar houden betekende dat ik haar geen seconde alleen kon laten. Ik heb een paar maal gedacht dat ik best even weg kon om de buurt te verkennen of een korte vakantie te houden, ergens waar het lekker warm was. Ik kon mezelf er echter nauwelijks toe zetten het gebouw te verlaten. Ik zat aan haar vastgeklonken, en niet alleen omdat zij mij was. Het was een vorm van plichtsgevoel zoals ik bij leven nooit had ervaren, zelfs niet als echtgenote en moeder.
2. Mijn gezichtsvermogen veranderde. Aanvankelijk dacht ik dat ik blind werd. Maar dan zag alles er ineens weer uit zoals het er altijd uit had gezien: een fluitketel is een fluitketel, een piano is van hout, met witte en zwarte toetsen enzovoort. Maar het kwam steeds vaker voor dat ik de wereld bekeek alsof ik een buitenaardse bril op mijn neus had. Dan veranderde dokter Edwards van een kloon van Cary Grant in een paspop van neon, gehuld in psychedelisch gekleurde lichtbundels die opwelden vanuit zijn hart en zich als hoelahoepen om zijn hoofd, zijn armen en zijn middel slingerden, helemaal tot aan zijn tenen. Een soort infrarood, maar dan honderdmaal vreemder. Dat was niet de enige manier waarop mijn gezichtsvermogen veranderde: soms zag ik parallelle werelden (daar kom ik zo op terug) en soms had ik ineens röntgenogen en kon ik alles zien wat er in de kamer naast de mijne gebeurde. Ik zag dingen alsof ik door een reusachtig vergrootglas keek. Op een keer zag ik dokter Edwards’ longen, vol met klontjes zwarte teer, vanwege zijn voorliefde voor sigaren, maar het gekste wat me overkwam was dat ik zuster Harrisons embryo kon zien, dat net die ochtend verwekt was. Het buitelde als een misvormde pingpongbal door haar eileiders, tot het eindelijk in de fluwelige kamers van haar buik terechtkwam, als een steen in een vijver. Ik werd er zo door gebiologeerd dat ik zuster Harrison volgde naar de parkeerplaats, tot ik teruggezogen werd naar die sombere zaal vol krijsende baby’s.
3. Ik heb geen notie van de tijd. Geen biologische klok om me te laten weten dat het tijd is om te gaan slapen, geen enkel vermogen om te weten wanneer het Kerstmis is. Het is ongeveer zo: ik kan de tijd zíén, maar een klok zegt me niets. Ik zal proberen het uit te leggen… Als je regen ziet, dan zie je zilverachtige bolletjes water, toch? Soms in de vorm van een dicht gordijn dat langs het raam stroomt. Als ík regen zie, dan onderscheid ik miljarden wateratomen die tegen hun zuurstofburen aan schuren. Het ziet er een beetje uit als witte ringen en grijze knopen die allemaal door elkaar over de toonbank rollen. Met tijd is het net zoiets. Ik zie tijd als een kunstgalerie vol atomen, wormgaten en lichtdeeltjes. Ik beweeg me door de tijd zoals jij een bloesje aantrekt of op de liftknop drukt en naar de 25e verdieping zoeft. Er openen zich constant parallelle werelden om me heen, waarin ik het verleden en de toekomst kan waarnemen alsof het om iets gaat wat aan de overkant van de straat gebeurt.