Dagboek van een beschermengel(3)
Ik zag de wenkbrauwen en het neusje van het kind verschijnen. Ik kwam iets overeind en drukte op de buik van het meisje. Het kussen onder haar dijen raakte doorweekt. En toen gleed de baby als een vis uit haar lijf, zo snel dat ik hem moest opvangen… het vochtige, donkere hoofdje, het verkreukelde gezichtje, het kleine, blauwe lichaampje bedekt met kalkachtige huidsmeer. Een meisje. Ik wikkelde haar in het laken en hield met één hand de dikke, blauwe navelstreng vast, wetende dat ik over een paar minuten voorzichtig zou moeten trekken om de placenta naar buiten te helpen.
De baby huilde op mijn arm, haar mondje getuit als een snavel, geopend, zoekende. Dadelijk zou ik haar aan haar moeders borst leggen, maar eerst had ik wat anders te doen. Ik moest de treurige ziel van haar moeder in dat geteisterde lijf zien te houden.
De navelstreng begon wat losser aan te voelen. Ik gaf er een kort rukje aan. Ik kon het gewicht aan de andere kant voelen. Het was net of ik zat te vissen. Nog een rukje, een lichte trilling. Kalm en kordaat trok ik het hele ding naar buiten, tot het als een dikke, bloederige massa op de vloer terechtkwam. Het was twintig jaar geleden dat ik was bevallen. Wat had de vroedvrouw ook alweer gedaan? De navelstreng dicht bij de navel doorknippen. Ik keek om me heen of ik iets scherps zag liggen en vond een keukenmes op de ladekast. Daar zou het wel mee lukken. Maar wacht, er was nog iets. De vroedvrouw had de placenta nagekeken. Ik herinnerde me dat ze ons liet zien dat hij intact was, dat er niets was achtergebleven, waarna Toby naar de eerste de beste wastafel was gehold en zijn lunch had uitgekotst.
Deze placenta was anders dan de volle, roodbruine substantie die ik me herinnerde. Deze was klein en magertjes, als een dood diertje op de weg. Het meisje bloedde nog steeds hevig. Ze haalde oppervlakkig adem en haar hartslag klonk zwak. Ik moest hulp zoeken.
Ik kwam overeind en legde de baby op het bed, maar toen ik op haar neerkeek, zag ik dat ze helemaal blauw zag. Zo blauw als een bloedvat. Haar mondje zocht nergens meer naar. Haar mooie poppengezichtje viel weg. De watervallen die als lange vleugels langs mijn rug stroomden, voelden aan alsof ze huilden, alsof elke druppel vanuit mijn diepste wezen werd vergoten. Ze vertelden me dat ze stervende was.
Ik nam de baby op en wikkelde haar in de brede plooien van mijn gewaad – wit, net als dat van Nan, alsof de hemel slechts één kleermaker had. Ze was bedroevend mager. Hooguit vijf pond, meer woog ze niet. Haar handjes, tot knuistjes gebald voor haar borst, werden losser, als bloemblaadjes die zich losmaken van de stengel. Ik boog me over haar heen, zette mijn lippen rond haar mondje en ademde stevig uit. Eenmaal. Tweemaal. Haar buikje bolde op als een piepklein luchtbed. Ik legde mijn oor op haar borst en klopte er zachtjes op. Niets. Ik probeerde het nogmaals. Eenmaal. Tweemaal. Driemaal. En dan, een intuïtief gevoel. Een instinct. Een gids. Leg je hand op haar borst.
Ik nam haar op, legde haar op mijn arm en spreidde mijn handpalm uit over haar borstkas. En vol verwondering voelde ik haar hartje kloppen alsof het in mijn eigen borst zat, moeizaam en haperend, ratelend als een tegenstribbelende motor, een dansend schip op de rollende golven. Er straalde een zacht licht uit mijn hand. Ik moest twee keer kijken. In de donkeroranje gloed van die naargeestige kamer stroomde er vanuit mijn hand wit licht naar de borst van het kindje.
Ik voelde haar hartje trillen, verlangend om te ontwaken. Ik kneep mijn ogen stijf dicht en dacht aan alle goede dingen die ik ooit in mijn leven had gedaan, aan alle slechte dingen die ik had gedaan, en ik dwong mezelf om berouw te voelen, een vorm van gebed, een razendsnelle evaluatie van mezelf om de beschermengel te zijn die dit kind op dit moment nodig had, om het waard te zijn om haar met de onbekende krachten die ik bezat tot leven te wekken.
Het schijnsel zwol aan, tot de kamer baadde in een zee van licht. Haar hartje struikelde over zijn tred, als een kalfje dat op ranke pootjes door het weiland dartelt. En daarna bonsde het in mijn eigen borstkas, het klopte sterk en krachtig, zo luid dat ik hardop begon te lachen en toen ik omlaag keek, zag ik haar kleine borstkas op- en neergaan, op en neer; haar lipjes kleurden roze en tuitten zich naar voren, terwijl de adem gelijkmatig in en uit haar mondje stroomde.
Het licht doofde. Ik wikkelde haar weer in het laken en legde haar op het bed. De moeder lag in een plas bloed op de vloer, met rode vegen op haar wasbleke wangen, haar blonde haar vochtig en kleverig roze. Ik zocht tussen haar zachte borsten naar een hartslag. Niets. Ik sloot mijn ogen en probeerde het licht op te roepen. Niets. Haar borst voelde koud aan. De baby huilde klaaglijk. Ze heeft honger, dacht ik. Ik schoof het T-shirt van haar moeder omhoog en hield het kind heel even tegen de borst; met haar oogjes nog steeds gesloten zocht ze naar de tepel en begon ze te drinken.