Reading Online Novel

Blauwe maan(52)



‘Dit paleis is gemaakt van de energie, liefde en kennis waaruit alle goede dingen bestaan.’ Ze glimlacht. ‘Degenen die dat kunnen zien, hebben toestemming het gebouw binnen te gaan.’

Als ze dat zegt, ren ik de grote, marmeren trappen op. Ik kan niet wachten verder te kunnen kijken dan de gevel; ik wil weten wat er binnen is. Vlak voor ik de grote, dubbele deuren bereik, draai ik me om. ‘Komen jullie niet mee?’

Rayne staart voor zich uit met half dichtgeknepen ogen. Ze vertrouwt me niet en vraagt zich af met wie ze zich heeft ingelaten. Romy schudt haar hoofd en zegt: ‘Je vindt jouw antwoorden binnen. Je hebt ons niet meer nodig.’

‘Waar moet ik beginnen?’

Romy kijkt naar haar zusje. Blijkbaar overleggen ze in stilte met elkaar. Dan draait ze zich terug naar mij. ‘Je moet op zoek naar de Akashakronieken. Daarin staat alles opgetekend wat er ooit gezegd, gedacht of gedaan is – net als alles wat ooit gezegd, gedacht of gedaan zal worden. Maar je zult ze alleen vinden als dat de bedoeling is. Zo niet…’ Ze haalt haar schouders op en is eigenlijk klaar met haar uitleg. Dan ziet ze de uitdrukking van paniek op mijn gezicht. ‘Als het niet de bedoeling is dat je je antwoorden vindt, dan zal het je ook niet lukken. Zo simpel is het.’

Ik blijf staan. Het klinkt niet erg geruststellend of bemoedigend. Ik ben bijna opgelucht als ik de tweeling zie vertrekken.

‘We moeten weer gaan, Ever Bloom,’ zegt Romy. Ze spreekt me aan met mijn voor- en achternaam, al kan ik me niet herinneren die haar ooit verteld te hebben. ‘Ik weet zeker dat we elkaar nog wel eens zullen zien.’

Ik zie hen weglopen, maar bedenk dan nog een laatste vraag. ‘Hoe kom ik terug? Als ik hier eenmaal klaar ben, bedoel ik.’

Raynes rug verstrakt en weer is het Romy die de moeite neemt om zich om te draaien. Op haar gezicht verschijnt een geduldige glimlach. ‘Op dezelfde manier als je hier gekomen bent. Door de toegangspoort, natuurlijk.’





Zesentwintig


De deur gaat al open als ik me ernaartoe draai. Het is geen automatische deur zoals in een supermarkt, dus dit moet betekenen dat ik toestemming heb om naar binnen te gaan.

Binnen beland ik in een ruime ontvangsthal waar een glinsterend, warm licht schijnt. Het is een lichte, schitterende straal die net als in de rest van Zomerland elk hoekje en elke nis bereikt. Het licht komt overal, waardoor er nergens schaduwen of donkere plekken zijn. Ook hier komt het licht overal tegelijk vandaan. Ik loop verder naar een hal die aan beide kanten vol staat met een rij witmarmeren zuilen in de stijl van het oude Griekenland. Monniken in lange robes zitten aan lange, houten tafels naast priesters, rabbijnen, sjamanen en vele anderen die op zoek zijn naar antwoorden. Allemaal staren ze in grote kristallen bollen of kijken ze naar zwevende tabletten. Ze bestuderen de beelden die ze daar zien.

Even blijf ik staan en ik vraag me af hoe onbeschoft het is als ik iemand vraag me de weg te wijzen naar de Akashakronieken. Maar het is hier zo stil en iedereen is zo verdiept in zijn werk dat ik niemand durf te storen. Dus loop ik voorzichtig verder, langs prachtige beeldhouwwerken die uit het witste marmer gehakt zijn. Ik kom in een grote ruimte terecht die vol staat met allerlei voorwerpen. Het doet me denken aan de grote kathedralen in Italië (wat ik ervan gezien heb op foto’s in elk geval). Het vertrek heeft net zo’n koepelvormig dak, glas-in-loodramen en gedetailleerde muurschilderingen met tekeningen die Michelangelo tranen in zijn ogen zouden bezorgen.

Ik sta in het midden van de ruimte met mijn hoofd in mijn nek. Vol ontzag neem ik alles in me op. Ik draai langzaam rond tot ik moe en duizelig ben en me realiseer dat ik toch niet alles in een keer kan zien. Bovendien heb ik al genoeg lopen dralen. Ik sluit mijn ogen en volg Romy’s advies op: ik moet iets verlangen, vanuit mijn hart wensen, dan gebeurt het pas. Als ik stilletjes wens bij de antwoorden te komen die ik zoek en mijn ogen weer open, zie ik een lange gang verschijnen.

Het licht is hier minder fel dan ik tot nu toe heb gezien – het is hier gloeiend en fonkelend. Ik heb geen idee waar de gang heen leidt, maar ik begin te lopen. Ik volg de lange Perzische loper die zich eindeloos voor me uitstrekt. Mijn handen glijden langs de muur vol hiërogliefen. Zodra mijn vingertoppen een tekening raken, zie ik de afbeelding ervan in mijn gedachten verschijnen. Hele verhalen spelen zich zo af in mijn hoofd terwijl ik alleen maar de muur aanraak. Het lijkt wel een telepathische vorm van braille.

Plotseling, zonder enige waarschuwing, sta ik bij de ingang naar een volgende ruimte. Deze kamer is bijzonder op een andere manier – niet vol met muurschilderingen en beeldhouwwerken, maar juist door de pure, onvervalste eenvoud ervan.

De cirkelvormige muren glimmen en zijn glad. Op het eerste gezicht lijken ze alleen maar wit, maar als ik ze beter bekijk, zie ik dat er niets ‘alleen maar’ aan is. Ze zijn spierwit, wit in de zuiverste vorm. Die witte kleur kun je alleen maar bereiken door alle andere kleuren te mengen – een volledig kleurenspectrum van pigmenten die allemaal samengevoegd de ultieme kleur van licht vormen – dat heb ik geleerd bij de tekenles. Aan het plafond hangt een groot aantal prisma’s, die samen duizenden kleine, geslepen kristallen bevatten en allemaal glimmen, glanzen en licht reflecteren. Het levert een caleidoscoop van kleuren op die door de ruimte dansen. Het enige andere voorwerp is een marmeren bank die toch opvallend warm en comfortabel aanvoelt, aangezien het materiaal daar niet bepaald om bekendstaat.