Wat de doden weten(86)
‘We dachten – of eigenlijk vonden Brigadier Lenhardt, die de supervisie over Infante heeft, en de commissaris dat u erbij zou moeten zijn.’
‘Om toe te kijken, bedoel je?’
‘Misschien ook om te… praten.’
‘Is dat legaal?’
'Soms blijven gepensioneerde politieagenten nog wel eens voor hun afdeling werken. In een soort adviesfunctie, maar dan zonder commissie. We zouden zoiets kunnen regelen.’
‘Lieve schat…’
‘Náncy.’
‘Het was niet seksistisch bedoeld; ik was je naam even kwijt en dat probeerde ik te verbergen. Zo werkt dat, snap je dat niet? Ik ben al over de zestig, ik vergeet nog wel eens wat. Ik ben niet meer zo scherp als ik was. Ik herinner me niet ieder detail. Op dit moment ken jij deze zaak beter dan ik. Ik heb niets bij te dragen.’
‘Als u aanwezig bent zal ze nog eens goed nadenken voordat ze probeert ons te bedriegen. Aangezien Infante in Georgia zit en de moeder vanavond al komt…’
‘Miriam komt? Jullie hebben Miriam gevonden?’
‘In Mexico, precies zoals je al zei. Ze had een bankrekening in Texas en we hebben contactgegevens van de bank gekregen. Lenhardt heeft haar gisteravond gevonden, maar we hadden nooit gedacht dat ze zo snel al hierheen zou komen. Hij heeft haar geprobeerd zover te krijgen om helemaal niet te komen. Ze moet een voile dag reizen om hiernaartoe te komen, maar als ze hier eenmaal is, weet ik niet hoe we haar weg zouden kunnen houden. Het was ook niet ons idee om vandaag nog verder te gaan, maar mijn baas zegt dat het misschien wel perspectief biedt.’
‘Je bedoelt dat ze, als ze een bedrieger is, Miriam zou kunnen inpakken en informatie van haar kan losweken zonder dat ze het doorheeft.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ze kan Miriam niet bedonderen. Dat lukt niemand.’
‘Daar maken we ons niet zoveel zorgen over. Als het erop aan-komt hebben we altijd nog epitheliale cellen. Maar we kunnen misschien al uitsluitsel krijgen door haar op fouten in haar verhaal te betrappen, dat zou niet verkeerd zijn.’
‘Epi…?’
’DNA.
’DNA. Natuurlijk. De nieuwste beste vriend van iedere politieagent.’ Hij nam nog een slokje koude thee. Dus Miriam had het hen niet verteld en zij hadden er niet naar gevraagd. Zij nam aan dat ze het wisten en zij namen aan dat ze wisten hoe het zat, en waarom zouden ze ook niet? Er waren dingen verzwegen, aannames gedaan. Zijn schuld, nam hij aan, en hij had er vaak over gedacht om het uit de wereld te helpen. Maar hij was Dave verschuldigd om het erbij te laten.
Hij schoof de papieren met zoveel vaart weg dat er een paar van het gladde oppervlak van zijn mahoniehouten koffietafel gleden. Een tafel waar, zoals hij nu door de aanwezigheid van deze jeugdige jonge vrouw zag, een veel te dikke laag stof en was op lag.
‘Je kunt je niet voorstellen dat je ooit genoeg krijgt van dit werk, of wel soms? Jij denkt dat je dat instinct altijd kunt aanspreken. Dat oude cliché van strijdrossen die altijd blijven reageren zodra ze rook ruiken. Maar betekent het ook dat het paard ten strijde wil trekken of dat hij het wil vermijden? Ik heb altijd gedacht dat het laatste het geval is. Ik heb goed werk gedaan als rechercheur. Toen ik met pensioen ging, had ik vrede met het feit dat deze ene zaak onafgerond zou blijven, dat je sommige dingen nooit zult weten. Niet lachen, maar ik heb zelfs bovennatuurlijke verklaringen overwogen. Ontvoeringen door buitenaardse wezens. Waarom niet?’
‘Maar als er antwoorden bestaan…’
‘Ik heb een voorgevoel dat dit een grap zal blijken te zijn, een verschrikkelijke verspilling van iedereens tijd en energie. Ik voel voor Miriam, die hiernaartoe vliegt en is gedwongen om na te denken over het enige wat ze nooit heeft durven geloven. Dave was degene die aan zijn hoop vasthield, en hij is eraan onderdoor gegaan. Miriam was degene die de realiteit kon accepteren en een manier vond om te overleven en met haar leven verder te gaan, hoeveel minder mooi dat leven ook zou zijn.’
‘Dat voorgevoel… Dat is precies wat we nodig hebben. Ik heb u bij me in de verhoorkamer nodig, om oogcontact met haar te maken. De commissaris zegt dat hij hier verder over wil praten met u, als dat iets uitmaakt voor u.’
Willoughby liep naar het raam. Het was bewolkt en koud, zelfs naar maartse klimaatstandaarden. Toch zou hij wel kunnen gaan golfen als hij wilde. Golf, het spel van imperfectie, het spel dat je steeds maar herinnerde aan hoe menselijk je was, hoe gemankeerd. Hij had altijd gezegd dat hij nooit zou gaan golfen, dat hij nooit bij de country-club wilde horen die praktisch zijn geboorterecht was, maar in de lege dagen van zijn pensioen was hij er toch voor gevallen en nu was hij eraan verslingerd. Hij was vijfenveertig geweest toen hij met pensioen ging. Wie gaat er nou met pensioen op zijn vijfenveertigste?