Reading Online Novel

Wat de doden weten(63)



‘Maar hoe zit het dan eigenlijk met je ouders? Heb je ooit nagedacht over hoe zij zich moeten voelen?’

Heather tikte met twee vingers tegen haar getuite lippen. Het gebaar was Kay al eerder opgevallen. Het leek wel alsof het antwoord daar lag, in haar mond, klaar om naar buiten te springen, maar alsof ze eerste de consequenties wilde overdenken.

‘Kunnen we geheimen hebben?’

‘Juridisch gezien? Ik heb geen poot om op te staan…’

‘Niet juridisch gezien. Ik weet dat je in een rechtszaal gedwongen kan worden om alles te vertellen. Maar ik verwacht niet dat ik de binnenkant van een rechtszaal te zien zal krijgen. Gloria zegt dat ik niet eens voor de jury zal hoeven verschijnen. Maar kunnen we geheimen hebben als personen, als mensen?’

‘Je bedoelt, of je me kunt vertrouwen?’

‘Zo ver zou ik niet willen gaan.’ Heather zag onmiddellijk in dat haar woorden kwetsend, onaardig waren. ‘Kay, ik vertrouw helemaal niemand. Hoe zou ik dat nog kunnen? Maar zonder gekheid, vind je niet dat ik op mijn eigen zieke manier een succesverhaal ben? Het feit alleen dat ik iedere dag opsta en ademhaal en eet en naar kantoor ga om mijn werk te doen en slechte televisiepro- gramma's kijk als ik thuiskom en dan de volgende dag weer opsta om precies hetzelfde te doen en nooit iemand kwaad doe…’ Haar lip begon te trillen. ‘In ieder geval niet opzettelijk…’

‘Met het kind dat bij het ongeluk was betrokken komt het weer helemaal goed. Geen hersenletsel, geen schade aan zijn ruggengraat.’

‘Geen hérsenletsel,’ herhaalde Heather bitter. ‘Alléén maar een gebroken been. Mijn hemel!’

‘En daar heeft zijn vader net zoveel schuld aan als jij, zo niet nog meer. Denk je eens in hoe hij zich moet voelen.’

‘Om eerlijk te zijn vind ik dat moeilijk. Me de ellende van anderen aantrekken. Als ik op mijn werk andere mensen hoor praten over wat hun pijnlijk of moeilijk lijkt, dan zou ik het liefst willen dat ik ontplofte, dat er iets goors en slijmerigs uit mijn ingewanden barst, net als in een sciencefictionfilm. Wat andere mensen als ellende beschouwen is zo'N onzin. Tuurlijk kan die vader zich voor zijn kop slaan over wat er is gebeurd als hij dat wil. Maar hij reageerde op mijn fout…’

‘Een fout die werd veroorzaakt door de staat van het wegdek, die jij niet hebt veroorzaakt,’ hielp Kay haar herinneren.

‘Kan wel zijn, maar denk je dat degene die bij dat vorige ongeluk was betrokken, of die halve zool van een wegwerker die de snelweg niet behoorlijk schoon heeft gespoten, denk je dat zij ooit het verband hebben gezien? Dacht het niet, en dat zal ook nooit gebeuren. De schuld wordt nou eenmaal bij iemand neergelegd, of dat nou terecht is of niet.’

Ze waren afgedwaald van wat het ook was waarvan Heather op het punt het gestaan het Kay toe te vertrouwen. Kay vroeg zich af of ze een manier kon bedenken om haar weer naar dat punt terug te brengen. Haar interesse kwam niet voort uit nieuwsgierigheid, dat wist ze deze keer zeker. Ze had het gevoel dat ze de meest onbaatzuchtige bondgenoot was die Heather had. De politie, Gloria – die vrouw was bijna ondergeschikt aan hun motieven. Het kon Kay niet schelen wie ze nu was, ze had er geen belang bij om het mysterie van Heathers verdwijning op te lossen.

‘We kunnen geheimen hebben,’ zei ze, zich de oorspronkelijke vraag herinnerend. ‘Je kunt me dingen vertellen en dan zal ik ze voor me houden, mits dat geen schade voor jou of anderen met zich meebrengt.’

Nog een sardonische grijns. ‘Iedereen heeft grenzen.’

‘Dat noemen ze ethiek.’

‘Oké, dit is mijn geheim. Toen ik eenmaal weer alleen was heb ik geprobeerd mijn ouders op te sporen. Mijn vader was niet moeilijk te vinden, want hij woonde nog in ons oude huis. Ze zeiden dat hij er niet meer woonde, maar dat was wel zo. Maar mijn moeder… Ik kon mijn moeder niet meer vinden. Althans, ik heb haar wel gevonden, maar ik raakte haar spoor ongeveer zestien jaar geleden weer kwijt. Ik nam aan dat ze dood was, maar ik heb niet zo goed gezocht, heb niet alles geprobeerd om haar te vinden. Het was vreemd genoeg een soort opluchting om te geloven dat ze dood was, want ik was gaan geloven wat ze me hadden verteld: dat het haar niets kon schelen, dat ze me toch niet wilde zien.’

‘Hoe kon je dat geloven?’

Ze haalde haar schouders op, als een tiener, als Kays eigen dochter Grace.

‘Wat mijn vader betreft,’ zei ze, niet de moeite nemen om Kays vraag te beantwoorden. ‘Wat betreft mijn vader: er kwam een dag waarop… Nou ja, ik wil niet te specifiek zijn. Maar er kwam een dag waarop hij niet meer op hetzelfde adres woonde en ik kon met niet voorstellen dat hij zou verhuizen. Dit was in de jaren negentig of zo. Hij moet ergens in de vijftig zijn geweest. Daar schrok ik me wezenloos van, want het moest wel iets aan zijn hart zijn, weet je, of kanker. Dus ik heb rondgelopen met de gedachte dat ik niet veel ouder dan vijftig zou worden. Nu zeggen ze dat mijn moeder nog leeft, maar dat ik kan ik gewoonweg niet geloven. Voor mij is ze al zo lang dood. En ik ben voor haar waarschijnlijk ook dood geweest. Feit is, hoe graag ik haar natuurlijk wil zien, ik ben er ook een beetje bang voor. Want ze zal niet meer de dezelfde persoon zijn die ik me al die tijd heb herinnerd en ik zal ook niet de persoon zijn die zij zich heeft herinnerd.’