Verslaafd aan jou(122)
‘Je was niet bij bewustzijn.’
‘Jij mag nooit meer het slachtoffer zijn, Eva. Godallemachtig, je moet er toch niet aan denken wat er had kunnen gebeuren...’ Hij ging met zijn rug naar me toe staan, zijn schouders opgetrokken; dat vond ik bijna net zo beangstigend als de aanval.
‘Als je nu weggaat heeft ons verleden het van ons gewonnen.’ Mijn woorden kwamen keihard aan. De lampen in mijn kamer brandden allemaal, alsof alleen door licht de schaduwen uit onze ziel verbannen konden worden. ‘Als je nu de handdoek in de ring gooit, blijf je misschien maar gewoon weg en zal ik wellicht geen moeite doen om je te behouden. Dan zijn we voorgoed uit elkaar, Gideon.’
‘Maar hoe kan ik nu blijven? Hoe kun je dat zelfs maar willen?’ Hij draaide zich naar me om en keek me zo smachtend aan dat de tranen me weer in de ogen sprongen. ‘Ik maak er nog liever een einde aan dan jou pijn te doen.’
Daar was ik erg bang voor. Ik kon me nauwelijks voorstellen dat de Gideon die ik kende – de dominante sterke oerkracht – zelfmoord zou plegen, maar de Gideon die hier stond was een heel ander mens. En het kind van een suïcidale ouder.
Ik frunnikte aan de zoom van mijn T-shirt. ‘Jij zou me nooit kwaad doen.’
‘Je bent bang voor me,’ zei hij met gebroken stem. ‘Dat zie ik aan je. Ik ben bang voor mezelf. Bang om in mijn slaap jou iets aan te doen en je kwijt te raken.’
Hij had gelijk. Ik was ook bang. De angst verkilde me vanbinnen.
Ik had het explosieve geweld in hem leren kennen. De knagende woede. En we brachten elkaar in vervoering. Ik had hem op het tuinfeest een klap in zijn gezicht gegeven en zoiets had ik nog nooit gedaan.
Onze relatie was nu eenmaal wellustig en emotioneel, aards en ruig. Het vertrouwen tussen ons zorgde ervoor dat we eerlijk tegen elkaar waren en ons kwetsbaar maar ook gevaarlijk opstelden. En we waren er nog lang niet.
Hij ging met zijn hand door zijn haar. ‘Eva, ik...’
‘Ik hou van je, Gideon.’
‘Godallemachtig.’ De blik die hij me toewierp grensde aan walging. Of die op mij of zichzelf gericht was, was me niet duidelijk. ‘Hoe kun je dat nu zeggen?’
‘Omdat het nu eenmaal zo is.’
‘Maar jij ziet alleen maar dit’ – hij gebaarde naar zichzelf – ‘en niet mijn gestoorde, verwrongen geest.’
Ik snakte naar adem. ‘En dat zeg jij? Terwijl je verdomde goed weet hoe gestoord en verwrongen ik ben?’
‘Misschien val je alleen op mensen die jou slecht behandelen,’ zei hij verbitterd.
‘Nu moet je ophouden. Ik weet dat je je rot voelt, maar door naar mij uit te halen ga je je echt niet beter voelen.’ Ik keek op de klok hoe laat het was en zag dat het vier uur in de ochtend was. Ik liep naar hem toe om van mijn angst om hem aan te raken en door hem aangeraakt te worden af te komen.
Hij stak zijn hand omhoog alsof hij me tegen wilde houden. ‘Ik ga naar huis, Eva.’
‘Blijf op de bank slapen. Ga er alsjeblieft niet tegenin, Gideon. Als je weggaat, heb ik geen ogenblik rust meer.’
‘Dat zal nog erger zijn als ik blijf.’ Hij keek me aan, verloren en boos en vervuld van een diep verlangen. Zijn ogen smeekten me om vergiffenis, maar hij zou het niet aanvaarden als ik hem die schonk.
Ik pakte zijn hand, de steek van ongerustheid onderdrukkend die ik kreeg toen ik hem aanraakte. Ik was nog op van de zenuwen, mijn keel en mond deden nog pijn, de herinneringen aan zijn pogingen om me te penetreren – die me aan Nathan deden denken – waren maar al te levendig. ‘We s-slaan ons er wel doorheen,’ stelde ik hem gerust en ik baalde ervan dat mijn stem trilde. ‘Jij gaat naar dokter Petersen en dan gaan we van daaruit verder.’
Hij hief zijn hand alsof hij me over mijn wang wilde strelen. ‘Als Cary er niet geweest was...’
‘Maar hij was er wel, en er is verder niets aan de hand met me. Ik hou van je. We slaan ons er wel doorheen.’ Ik knuffelde hem en stak mijn armen onder zijn overhemd om zijn blote huid te voelen. ‘Het verleden krijgt de kans niet om het voor ons te verzieken.’
Ik wist niet zeker wie ik daarvan moest overtuigen.
‘Eva.’ Hij drukte me zo stevig tegen zich aan dat ik bijna geen lucht meer kreeg. ‘Het spijt me. Ik ga eraan kapot. Vergeef het me, alsjeblieft... ik wil je niet kwijt.’