Verbroken(212)
Door de telefoon hoorde Will babygeluidjes en de stem van een andere vrouw.
Op gedempte toon overlegde Faith met de verpleegster. ‘Ik moet ophangen,’ zei ze tegen Will. ‘Emma is net binnengebracht voor haar voeding. Hè, liefje?’
Will moest enige tijd babygebrabbel aanhoren voor haar stem weer normaal werd. ‘Ik ben blij dat je er niks aan hebt overgehouden. Ik heb me zorgen gemaakt omdat je daar helemaal in je eentje was.’ Ze klonk gespannen, alsof ze elk moment in tranen kon uitbarsten. De afgelopen maanden was Faith behoorlijk emotioneel geweest. Will had gehoopt dat dat malle gedrag over zou zijn zodra de baby was gearriveerd, maar misschien duurde het even voor ze hormonaal weer de oude was.
‘Ik ga ook maar eens ophangen,’ zei hij. ‘Ik ben bijna bij Franks huis.’
Ze haalde luid haar neus op. ‘Vertel me er later maar over.’
‘Doe ik.’
De hoorn werd met veel gekletter op de haak gelegd en Will concludeerde dat dat Faiths manier was om de verbinding te verbreken. Hij stopte zijn mobiel weer in zijn zak, vergeleek een straatnaambord met zijn aanwijzingen en sloeg af. Een pijl verwees hem naar de andere kant van het papier. Zijn lippen plooiden zich tot een lach. Sara had een smiley voor hem getekend.
Weer minderde Will vaart om naar huisnummers te zoeken. Hij bestudeerde iedere brievenbus en vergeleek het adres met de aanwijzingen op het papier. Halverwege de straat vond hij wat hij zocht. Frank had een huisje van één verdieping, maar er ging niets lieflijks of vriendelijks van uit. Het deed eerder triest aan, alsof er een donkere wolk omheen hing. De goten waren verzakt. De ramen waren smerig. De tuinkabouter was een verrassing, in tegenstelling tot de lege whiskyflessen naast de vuilnisbak.
De hordeur ging open toen Will uit de auto stapte. Lionel Harris moest lachen om Wills verbaasde gezicht.
‘Goeiemorgen,’ zei hij. ‘Ik heb gehoord dat jullie vannacht zijn gaan zwemmen.’
Will glimlachte, maar als een plotselinge regenbui brak het klamme zweet hem weer uit. Hij raakte het beeld van Sara die boven op dat rotsblok stond maar niet kwijt. ‘Eerlijk gezegd verbaast het me om u hier te zien, meneer Harris.’
‘Ik kwam alleen maar een stoofschotel brengen.’
Will was zichtbaar verward. De oudere man gaf hem een klopje op zijn rug. ‘De kracht van een gedeelde geschiedenis mag nooit onderschat worden.’
Will knikte, hoewel hij het nog steeds niet begreep.
‘Ik ga er maar weer eens vandoor.’ Lionel pakte zijn stok en daalde de verandatrap af. Will keek hem na terwijl hij de straat op liep. Een van de buren wenkte hem en hij bleef staan voor een praatje.
‘Frank wacht op u.’
Will draaide zich om. Er stond een vrouw in de deuropening. Ze was al wat ouder, met gebogen schouders en onnatuurlijk rood haar. Haar make-up lag er al net zo dik op als bij haar dochter. Will zag een donkere streep onder haar oog. Haar neus was opgezwollen. Ze had recent een klap gehad, een keiharde klap.
‘Ik ben Maxine.’ Ze duwde de hordeur voor hem open. ‘Hij verwacht u.’
Vanbinnen was Franks huis zo mogelijk nog deprimerender dan aan de buitenkant. De muren en het plafond waren geel uitgeslagen van jaren sigarettenrook. De vloerbedekking was schoon, maar versleten. Het meubilair leek rechtstreeks uit een modelhuis in de jaren vijftig te komen.
‘Hij is achter.’ Maxine wenkte hem mee de gang in. Tegenover de keuken was een kleine slaapkamer die dienstdeed als kantoor en vol troep lag. Achter in het huis was een smerige badkamer met avocadogroene tegels. In het laatste vertrek lag Frank op een ziekenhuisbed. De jaloezieën zaten dicht, maar erachter gloeide zonlicht. De kamer was bedompt en rook naar zweet. Ondanks de zuurstofslangen die uit Franks neus staken haalde hij moeizaam adem. Zijn huid was geel. Zijn ogen waren troebel.