Verbroken(210)
Diep inademend zoog ze het leven weer op. Haar hart bonkte in haar borst. Haar lichaam zat onder de wonden en blauwe plekken die zich langzamerhand deden gelden. Pijn wekte alle zenuwenuiteinden en liet haar weten dat ze nog leefde. Weer ademde Sara diep in. De lucht was zo tintelend dat ze het tot diep in haar longen voelde. Ze bracht haar hand naar haar hals. De ketting was weg. Haar vingers stuitten niet langer op de vertrouwde vorm van Jeffreys ring.
‘O, Jeffrey,’ fluisterde ze. ‘Dank je.’
Dank je omdat je me hebt laten gaan.
Maar waar moest ze naartoe? Sara keek om zich heen. De maan was zo helder dat het bijna dag leek. Ze bevond zich midden in de rivier, wel drie meter van beide oevers verwijderd. Water kolkte schuimend rond de kleinere rotsblokken om haar heen. Ze wist dat sommige ruim twee meter de diepte in gingen. Ze betastte haar schouder. Er klikte iets, maar er zat nog beweging in.
Sara krabbelde overeind. Op de oever stond een treurwilg die haar met zijn zwaaiende ranken naar de open plek onder zijn takken lokte. Als ze een van de kleinere rotsblokken wist te bereiken zonder meegesleurd te worden, kon ze vandaar op de kant springen.
Ergens kraakte een tak. Bladeren ritselden. Will verscheen op de open plek. Zijn borst ging op en neer, zo hard had hij gerend. In zijn handen hield hij een opgerold touw. Zijn gezicht was een open boek waarin ze al zijn emoties kon lezen. Angst. Verwarring. Opluchting.
Sara verhief haar stem om boven het ruisende water uit te komen. ‘Waar bleef je nou?’
Verbaasd opende hij zijn mond. ‘Ik moest nog boodschappen doen,’ zei hij nahijgend. ‘Er stond een lange rij bij de balie van de bank.’
Ze lachte zo hard dat ze weer begon te hoesten.
‘Gaat het?’
Ze knikte, en met moeite onderdrukte ze een volgende hoestbui. ‘En Lena?’
‘Die lag in de kelder. Jared heeft een ambulance gebeld, maar...’ Zijn stem stierf weg. ‘Ze is er slecht aan toe.’
Sara leunde voorover met haar handen op haar knieën. Weer was het Lena die hulp nodig had. Weer mocht Sara puinruimen. Merkwaardig genoeg voelde ze niet de vertrouwde weerzin of zelfs maar de woede die haar vaste metgezel was geweest sinds die gruwelijke dag dat ze haar man had zien sterven. Voor het eerst in vier jaar voelde Sara vrede in haar hart. Tessa had gelijk: dieper dan in de put kon je niet zinken. Uiteindelijk moest je er weer uitklimmen, het stof van je kleren slaan en de draad van je leven oppakken.
‘Sara?’
Ze stak haar hand naar hem uit. ‘Gooi me dat touw eens toe.’
Negentien
Will minderde vaart en draaide de Porsche Caplan Road in, waarbij hij de richtingaanwijzingen volgde die Sara hem had meegegeven. Ze had pijltjes bij de straatnamen getekend, en zolang Will het vel papier in de goede richting hield, zou hij zonder te verdwalen het huis van Frank Wallace moeten kunnen vinden. Sara had hem zelfs haar leesbril geleend, die zo klein was dat hij net het gekke neefje van Buster Poindexter leek. Maar ze had gelijk. De bril was een verbetering. De woorden op de pagina voor hem haalden nog steeds trucjes met hem uit, maar ze waren wel scherper.
Zijn telefoon ging. Hij zocht in zijn zak en ondertussen stuurde hij met zijn knieën omdat hij het blad met aanwijzingen niet wilde laten vallen. Op het scherm zag hij het nummer van Faith.
‘Waar heb jij uitgehangen?’ wilde ze weten. ‘Ik heb je twee berichtjes gestuurd. Ik heb zelfs Amanda gebeld.’
‘Heb je geen bevallingsverlof?’