Troost en Geluk(2)
Ze liep de hal door en beklom de vier treetjes naar de werkkamer van haar man en de daktuin. Ze bleef even met een schuin hoofd staan luisteren. Ze hoorde de schrijfmachine ratelen, trok haar wenkbrauwen op en liep door naar de keuken.
De keuken was zo modern ingericht als je kon verwachten in een flat van zevenduizend pond. Hij was op de zesde verdieping en het keukenraam bood uitzicht op Newcastle Town Moor. Over de daken heen zag je een stuk van het moerasland en de donkere vlek van de stad erachter. Constance hield van Newcastle. Ze hield van dit tegendraadse noordoosten en zijn bevolking. Hoewel haar tongval en ook haar manier van doen verrieden dat ze een zuiderlinge was, een vreemdelinge bijna, voelde ze zich geaccepteerd. Tenminste, zo waarschuwde haar onzekere aard haar, dat gevoel had ze. Maar wie kende ze hier eigenlijk, behalve Jims relaties en de Thomsons van een verdieping hoger, met wie ze wel eens bridgete? Ze baseerde haar oordeel voornamelijk op de houding van de winkeliers, mannen in de bus en de kruiers in het station. Nooit zou ze haar eerste bezoek aan Shields vergeten. Het stond vanwege een onbeduidend voorvalletje in haar geheugen gegrift, maar tot op de dag van vandaag gaf het haar een warm gevoel. Ze had voor het station staan uitkijken in een lege, saaie straat en een beetje verbaasd had ze tegen een kruier gezegd: 'Zijn hier geen taxi's?' Hij had geantwoord: 'O, meid, dan moet je de brug over. Kom maar mee.' Hij had haar elleboog gegrepen en haar over de loopbrug naar het andere perron gebracht, alsof ze een kind was dat onder begeleiding van de conducteur reisde. Ze zag er vast uit alsof ze hulp nodig had, want terwijl hij haar naar de enige taxi bracht die voor het station stond, zei hij: 'Zo, meid, nu kun je niet meer verdwalen.' Gewoon een aardig voorvalletje. Toch was het vreemd dat haar man, die in Newcastle was geboren en getogen en die daar vorig jaar met alle geweld weer wilde gaan wonen, zelden een goed woord overhad voor noorderlingen.
In de eerste maanden van hun heftige verliefdheid, en zelfs in het eerste jaar van hun huwelijk, had ze zijn vijandigheid ten opzichte van zijn eigen mensen opgevat als een teken van karakter. Ze had blindelings geloofd dat zijn arrogantie het gevolg was van zijn constante worsteling en streven om erkend te worden als schrijver. Toen ze erachter kwam dat deze trek eigenlijk voortkwam uit een gigantisch minderwaardigheidscomplex, had ze medelijden met hem gehad. En ze wist zeker dat dit medelijden haar liefde alleen maar vergroot zou hebben als die ene kwestie er niet was geweest. Dat ene dat als een ziekte aan hem kleefde en waardoor ze zich besmeurd en bezoedeld voelde door zijn aanraking.
Terwijl ze het raam de rug toekeerde en naar de koelkast liep, besefte ze dat ze deze flat niet graag zou verlaten. En toen ze een dienblad pakte met acht glazen gevuld met fruitsalade, dacht ze aan de zeven andere huizen waarin ze in de loop van de negentien jaar van haar huwelijk had gewoond. Ze besefte dat ze die huizen zonder enige moeite had verlaten. Maar met deze flat was het anders. Misschien kwam het door het huis zelf. Misschien was het omdat ze zich in het afgelopen jaar beter in de situatie had geschikt. Misschien was het ook omdat ze nu wist dat ze morgen haar koffers kon pakken zonder dat het nadelig zou zijn voor Peter.
Ineens bedacht ze dat ze in elk stadium van Peters leven had kunnen weggaan. Voor hem zou het weinig hebben uitgemaakt, als ze hem maar had meegenomen. Dat betekende dat ze altijd was gebleven omdat ze het wilde. Ze was gebleven omdat ze tegen beter weten in had gehoopt dat Jim zich fatsoenlijk zou gaan gedragen... en had hij dat gedaan? Hij was nu in elk geval beleefder tegen haar. Ze wilde niet luisteren naar het innerlijke stemmetje dat fluisterde dat je wel beleefd móést zijn als je bang was dat je anders je enige bron van inkomsten zou kwijtraken. Ze maakte zichzelf liever wijs dat hij rustiger was: hij had niet langer de behoefte om de auto te nemen, zonder een woord van uitleg weg te rijden en twee of drie dagen, soms zelfs een week later pas weer thuis te komen. Er was regelmaat in zijn leven gekomen: hij werkte tot lunchtijd in zijn kantoor en daarna maakte hij een lange middagwandeling. Hij was erg trots op zijn figuur. Op zijn vierenveertigste had hij nog geen grammetje vet. Hij had een dikke nek, maar dat waren spieren, en zijn rossige haardos was nog altijd vol en vertoonde niet één grijze haar. Hij was voorzichtig met wat hij at en nog meer met drank; behalve de keren dat hij zichzelf in een toestand van afschuwelijke kwaadaardigheid dronk. Dergelijke aanvallen waren doorgaans de voorbodes geweest van een lange afwezigheid, maar die aanvallen behoorden nu ook tot het verleden. Twee keer per week ging hij naar een club en af en toe naar het theater, al was dat nooit met haar. De avonden dat hij thuis was sloot hij zich op in zijn kantoor en werkte hij. Zo verliep hun leven nu. Ze had er zich volledig in geschikt en was voorlopig dankbaar voor het respijt. Maar de wapenstilstand, als die nog geldig was, zou na deze avond voorbij zijn, als ze hem zou vertellen dat ze hun huidige manier van leven niet langer konden volhouden, dat ze de flat niet konden houden en... dat ze hun gemeenschappelijke bankrekening zou opheffen.