Tess Gerritsen(111)
De kinderen. O, god, het zijn de kinderen.
Sansone tastte naar de lichtschakelaar en draaide hem om.
Een van de gedaanten bewoog zich. Het was Claire. Ze keek hen met wijd opengesperde ogen aan en begon te jammeren, maar het spreken werd haar belet door het stuk tape dat op haar mond geplakt zat. De anderen bewogen zich ook – Will, de kokkin en meneer Pasquantonio. Ze waren allemaal gekneveld en hadden allemaal een stuk tape op hun mond.
Ze leven nog. Ze leven nog!
Maura knielde naast het meisje. ‘Julian, heb je je mes bij je?’
Boven begon de hond nog harder en indringender te janken, alsof hij hen smeekte op te schieten.
Met een efficiënt klikje liet Julian zijn zakmes openspringen. Hij ging op zijn knieën zitten. ‘Zit stil, Claire, anders kan ik je niet bevrijden,’ zei hij, maar het meisje bleef zich bewegen, haar ogen angstig opengesperd, snuivend van de moeite die ze had om adem te halen. Maura trok de tape van haar mond.
‘Het is een list!’ schreeuwde Claire. ‘Hij is er nog! Hij staat…’ Ze zweeg abrupt, met haar blik gericht op iets – iemand – achter Maura.
Maura hoorde het bloed in haar oren suizen toen ze omkeek. De gedaante van een man vulde de hele deuropening. Hij had brede schouders en flonkerende ogen in een gezicht dat bedekt was met zwarte smeer. Haar blik ging echter naar het pistool in zijn hand. Er zat een geluiddemper op. Hij kon schieten zonder dat er een oorverdovende knal te horen zou zijn; de dood zou komen met een zacht plofje dat alleen hoorbaar zou zijn in deze stenen ruimte, diep in de krochten van het kasteel.
‘Laat uw wapen vallen, meneer Sansone,’ beval hij. ‘Nu.’
Hij weet hoe we heten.
Sansone kon niets anders doen dan het pistool langzaam uit zijn broekband trekken en op de grond laten vallen.
Julian zat op zijn knieën naast Maura en greep haar hand. Zestien pas, nog zo jong, dacht ze, toen ze elkaars hand omklemden.
Beer jankte weer. Van razernij. Of van frustratie.
Julian hief zijn hoofd op en Maura zag de verwarde blik in zijn ogen. Op hetzelfde moment besefte ook zij dat er iets niet klopte. Als Beer nog leeft, waarom komt hij ons dan niet te hulp?
‘Schop het naar me toe,’ zei de man.
Sansone duwde met de neus van zijn schoen tegen het pistool, dat over de vloer gleed en vlak bij de man bleef liggen.
‘Ga op je knieën zitten.’
Zo gaat het dus gebeuren, dacht Maura. We krijgen ieder een kogel in ons hoofd.
‘Op je knieën zei ik!’
Sansone boog verslagen zijn hoofd en zakte langzaam door zijn knieën. Maar het bleek slechts de aanzet te zijn voor een laatste wanhoopsdaad. Als een sprinter die uit de startblokken komt, vloog hij op de gewapende man af.
Ze stortten op de grond en worstelden met elkaar in de halfdonkere kelder.
Sansone’s pistool lag nog op de grond.
Maura deed er een duik naar, maar voordat ze het kon grijpen, sloot iemand anders zijn hand om de kolf en richtte de loop op haar hoofd.
‘Achteruit! Achteruit!’ schreeuwde Teddy tegen Maura. Zijn handen beefden en hij hield zijn vinger rond de trekker. Hij riep over zijn schouder: ‘Ik schiet haar dood, meneer Sansone! Ik meen het!’
Maura ging weer op haar knieën zitten. Totaal overdonderd keek ze toe toen de man Sansone achteruit duwde en dwong naast haar te knielen.
‘Heb je de hond goed vastgebonden, Teddy?’ vroeg de man.
‘Ja. Aan een van de kasten. Hij kan niet loskomen.’
‘Bind hun handen vast. Snel,’ zei de man. ‘Ze komen zo en we moeten gereed zijn.’
‘Vuile verrader!’ siste Claire toen Teddy Sansone’s polsen op zijn rug bijeen bond. ‘We waren je vrienden. Hoe kun je ons dit aandoen?’
De jongen reageerde niet op haar. Hij bond ook Julians handen bijeen.
‘Teddy heeft ons met een list hierheen gekregen,’ zei Claire tegen Maura. ‘Hij zei dat u hier op ons wachtte. Die vuilak heeft ons in de val gelokt.’ Ze staarde naar de jongen. Haar stem was vervuld met walging. Ondanks dat de dood boven haar hoofd hing, was het meisje onbevreesd, zelfs roekeloos. ‘Jij was het dus. Jij hebt die stomme poppetjes in die boom gehangen.’
Teddy rolde de tape strak om Julians polsen. ‘Waarom zou ik dat gedaan hebben?’
‘Om ons bang te maken. Om ons in paniek te brengen.’
Teddy keek haar met oprechte verbazing aan. ‘Nee hoor. Ik heb niets met die poppetjes te maken. Ze waren bedoeld om mij bang te maken. Zodat ik om hulp zou bellen.’
‘En die arme dr. Welliver. Hoe heb je haar dat kunnen aandoen!’
Ze zag een trek van spijt over Teddy’s gezicht glijden. ‘Het was niet de bedoeling dat ze dood zou gaan. Alleen maar dat ze in verwarring zou raken. Ze werkte voor hen. Ze hield me constant in de gaten, ze wachtte tot ik –’