Reading Online Novel

Tess Gerritsen


1


Op de avond dat de dertienjarige Claire Ward had moeten sterven, stond ze op de vensterbank van haar slaapkamer in Ithaca te weifelen of ze de sprong zou wagen. Haar kamer was op de tweede etage, het raam zeven meter boven de grond. In de diepte stonden wat uitgebloeide forsythiastruiken die haar val wel zouden breken, maar ze zou er hoogstwaarschijnlijk niet zonder botbreuken van afkomen. Ze keek naar de esdoorn. Op een meter of twee van haar raam zat een dikke tak. Ze had dit nog nooit geprobeerd, omdat ze er nog nooit toe was gedwongen. Tot nu toe was ze er steeds in geslaagd ongezien de voordeur uit te glippen. Maar de avonden van eenvoudige ontsnappingen waren verleden tijd, want Brave Bob had het in de gaten gekregen. Van nu af aan blijf je thuis, jongedame! Ik wil niet hebben dat je ’s avonds laat als een zwerfkat door de stad zwalkt.

Als ik mijn nek breek, dacht ze, is het zíjn schuld.

Ja, die tak haalde ze wel. Ze moest weg, dingen doen, mensen spreken. Ze kon niet de hele avond op de vensterbank in dubio staan.

Ze bukte zich voor de sprong, maar bleef als bevroren staan toen de koplampen van een auto de hoek om kwamen. Een SUV gleed voorbij als een zwarte haai en vervolgde zijn weg door de stille straat alsof hij op zoek was naar een bepaald adres. Niet ons adres, dacht ze. Bij haar pleegouders, Brave Bob en de al even Brave Barbara Buckley, kwamen nooit interessante mensen op bezoek. Ze hadden brave na men en ze voerden brave gesprekken. Heb je een fijne dag gehad, schat? Ja, dank je, en jij? Wat een heerlijk weertje, hè? Kun je de aardappelen even doorgeven?

In hun degelijke, brave wereld was Claire de vreemdeling, het wilde kind dat ze nooit zouden begrijpen, al deden ze nog zo hun best. Claire wou dat ze bij kunstenaars of toneelspelers of musici geplaatst was, mensen die de hele nacht opbleven en wilde feesten hielden. Haar soort mensen.

De zwarte auto was uit het zicht verdwenen. Het was nu of nooit.

Ze haalde diep adem en sprong. Haar lange haar wapperde achter haar aan. Soepel als een kat landde ze op de tak, die meeveerde onder haar gewicht. Eitje. Ze zakte af naar een lagere tak en wilde er net vanaf springen toen de zwarte SUV terugkeerde. Weer gleed hij zacht snorrend onder haar door. Ze keek hem na tot hij om de hoek was verdwenen. Toen sprong ze op het vochtige gras.

Ze keek om naar het huis, half verwachtend Bob naar buiten te zien stormen: Naar binnen en wel nu meteen, jongedame! Maar de lamp boven de voordeur ging niet aan.

De nacht kon beginnen.

Ze trok de rits van haar hoody omhoog en ging op weg naar het plein, waar wel iets te doen zou zijn, al gebeurde hier nooit erg veel. Het was stil buiten en in veel huizen brandde al geen licht meer. Het was een straat met van die typische buitenwijkvilla’s, waar doctoren en professoren woonden die lesgaven op de universiteit. Hun vrouwen aten glutenvrij en vegetarisch en waren lid van leesclubjes. Bob had het stadje liefdevol beschreven als vijfentwintig vierkante kilometer te midden van de harde werkelijkheid. Hij en Barbara hoorden hier thuis.

Claire wist niet waar ze thuishoorde.

Ze schopte met haar afgetrapte schoenen dode bladeren voor zich uit. Een eindje verderop stonden drie tieners in de lichtcirkel van een straatlantaarn te roken. Twee jongens en een meisje.

‘Hoi,’ zei ze.

De langste van de twee jongens stak zijn hand op. ‘Hoi, Claire. Ik dacht dat je huisarrest had.’

‘Ja, dat heeft precies één minuut geduurd.’ Ze pakte de brandende sigaret van hem aan, nam een lange trek en blies met een vergenoegde zucht de rook uit. ‘Wat zijn de plannen voor vanavond? Waar gaan we naartoe?’

‘Ik heb gehoord dat er een feestje is bij de waterval, maar dan moeten we wel zien dat we van iemand een lift krijgen.’

‘Kan je zus ons niet brengen?’

‘Nee, mijn vader heeft haar autosleutels in beslag genomen. Laten we even wachten of er nog meer mensen komen.’ De jongen keek fronsend over Claire’s schouder. ‘O nee, kijk eens wie daar aankomt.’

Ze draaide zich om en kreunde toen een donkerblauwe Saab langs de stoeprand stopte. Het raampje aan de passagierskant ging naar beneden en Barbara Buckley zei: ‘Instappen, jongedame!’

‘Jullie zijn mijn ouders niet.’

‘Maar we zijn voor je verantwoordelijk. Het is onze taak voor je te zorgen en je naar behoren op te voeden en daar doen we erg ons best voor. Als je niet met ons mee naar huis gaat, dan… dan zwaait er wat!’

Dan zwááit er wat? Ze schoot in de lach, maar zag toen dat Barbara een peignoir aanhad en dat Bobs haar aan één kant overeind stond. Ze hadden zo’n haast gehad om haar te gaan zoeken dat ze niet eens de tijd hadden genomen zich aan te kleden. Ze zagen er allebei opeens oud en vermoeid uit, een verkreukeld echtpaar van middelbare leeftijd dat al in bed had gelegen en vanwege haar gedrag morgenochtend uitgeput wakker zou worden.