Tess Gerritsen(3)
‘Je kunt niets meer voor hem doen.’
‘En Barbara?’
‘Het is te laat.’ De vrouw pakte haar bij haar schouders en schudde haar ruw door elkaar. ‘Ze zijn dood. Hoor je me? Ze zijn dood.’
Claire keek weer naar Bob en schudde haar hoofd. Een plas bloed verspreidde zich als een donker aureool rond zijn hoofd. ‘Dit kan niet waar zijn,’ fluisterde ze. ‘Niet wéér.’
‘Kom, Claire.’ De vrouw pakte haar hand en trok haar overeind. ‘Ga met me mee. Als je in leven wilt blijven.’
2
Op de avond dat de veertienjarige Will Yablonski had moeten sterven, stond hij in een donkere wei in New Hampshire te speuren naar buitenaardse objecten.
Hij had daarvoor alle benodigde apparatuur. Zijn Dobsontelescoop had een spiegel met een doorsnee van maar liefst vijfentwintig centimeter. Hij had die spiegel drie jaar geleden, toen hij nog maar elf was, eigenhandig gemaakt. Twee maanden had hij erover gedaan om het glas te slijpen en te polijsten, eerst met schuurpapier nr. 80 en daarna stap voor stap met papier dat een steeds fijnere korrel had. Met hulp van zijn vader had hij zijn eigen alt-azimutmontering gebouwd. De vijfentwintig-millimeter Plössl-lens had hij cadeau gekregen van zijn oom Brian, die hem op heldere avonden na het eten hielp de telescoop naar het veld achter het huis te dragen. Maar oom Brian was een leeuwerik, geen nachtuil. Tegen tienen vond hij het welletjes en ging hij naar bed.
Zo kwam het dat Will ook nu in zijn eentje in de wei achter de boerderij van zijn oom en tante stond om het hemelruim af te zoeken naar onbekende ‘vuile sneeuwballen’, beter bekend als kometen. Als hij ooit een nieuwe komeet zou ontdekken, wist hij al precies hoe hij hem zou noemen: Komeet Neil Yablonski, ter nagedachtenis aan zijn vader. Er werden voortdurend nieuwe kometen ontdekt door amateurastronomen; waarom zou een veertienjarige jongen er dan niet eentje kunnen vinden? Zijn vader had ooit gezegd dat je daarvoor niets anders nodig had dan volharding, een ervaren blik en een hoop geluk. Het is schatzoeken, Will. Het heelal is als een strand en de sterren zijn zandkorrels die verbergen wat jij zoekt.
Voor Will verveelde het schatzoeken nooit. Elke keer dat hij en oom Brian de telescoop naar buiten droegen en opstelden, raakte hij vervuld van opwinding en hoopvolle verwachting dat dit weleens de avond kon zijn dat hij Komeet Neil Yablonski zou ontdekken. Dat zou alles goedmaken. Alle nachten die hij buiten had doorgebracht, zich warm houdend met hete chocolademelk en koekjes; alle beledigingen die hij van zijn voormalige klasgenoten in Maryland had moeten verduren: Vetklodder. Papzak.
Naar kometen zoeken was geen hobby waar je van afslankte.
Vanavond was hij zoals gewoonlijk met speuren begonnen zodra de schemering was gevallen, omdat kometen vlak na zonsondergang en vlak voor zonsopgang het beste zichtbaar waren. Maar de zon was nu al uren onder en hij had nog geen enkele vuile sneeuwbal gezien. Wel een paar satellieten en een kort oplichtende meteoor, maar verder niets wat hij niet eerder had gezien in dit deel van het heelal. Hij richtte de telescoop op een andere sector. De onderste ster van Canes Venatici kwam in zicht. De Jachthonden. Hij herinnerde zich de nacht waarin zijn vader hem de naam van dat sterrenbeeld had verteld, een koude nacht die ze samen tot aan de ochtendstond hadden getrotseerd, met hun thermosflessen en hun –
Geschrokken hief hij zijn hoofd op. Hij keek om zich heen. Wat was dat? Een dier of alleen maar het ritselen van de bladeren? Hij bleef doodstil staan en spitste zijn oren, maar nu was het opeens onnatuurlijk stil, zo stil dat zijn ademhaling versterkt klonk. Oom Brian had hem de verzekering gegeven dat er in de omliggende bossen geen gevaarlijke roofdieren zaten, maar in zijn eentje in het donker had Will geen enkele moeite zich allerlei beesten met scherpe tanden en klauwen in te beelden. Beren. Wolven. Poema’s.
Met een onbehaaglijk gevoel boog hij zich weer over de telescoop. Hij verlegde het gezichtsveld en opeens verscheen er midden in de lens een wazige vlek. O! Ik heb hem gevonden! Komeet Neil Yablonski!
Nee, sufferd, dat is geen komeet. Hij zuchtte teleurgesteld toen hij besefte dat hij naar M3 keek. Een bolhoop die elke astronoom diende te herkennen. Wat een geluk dat hij oom Brian niet was gaan roepen. Hij zou een enorme flater hebben geslagen.
Met een ruk hief hij zijn hoofd weer op toen hij een takje hoorde breken. Er zat wel degelijk iets of iemand in het bos.
De luchtdruk van de explosie was zo groot dat hij omver werd geworpen. Hij kwam languit neer op het zachte gras en bleef versuft liggen. Licht flikkerde en werd sterker. Toen hij zijn hoofd optilde, zag hij dat de bomen een oranje gloed hadden. Hij voelde iets warms in zijn nek, als de adem van een draak, en keek over zijn schouder.
De boerderij stond in lichterlaaie. Vlammen schoten op als vingers die de sterren wilden grijpen.