Tess Gerritsen(7)
‘Mijn schatting over het tijdstip waarop de dood is ingetreden, komt overeen met wat de getuige u heeft verteld,’ zei Mau ra tegen Marquette.
‘Vanochtend vroeg dus. In elk geval na middernacht.’
‘Ja.’
Jane boog zich over de dode man om de ingangswond te be kijken. ‘Negen millimeter?’
‘Het kan ook een drie punt zevenenvijftig zijn,’ zei Maura.
‘Weten we dat niet? Hebben we geen patroonhulzen?’
‘Nee. Er is er in het hele huis niet één te vinden.’
Jane keek verrast op. ‘Dan hebben we dus te maken met een nette moordenaar. Eentje die geen rommel achterlaat.’
‘Daar ziet het naar uit,’ zei Maura. Ze keek peinzend naar de dode Bernard Ackerman. ‘De moord is snel en efficiënt gepleegd. Er is vrijwel niets verstoord. Boven ook niet.’
Boven, dacht Jane. De kinderen.
Op een toon die veel zakelijker klonk dan ze zich voelde, vroeg ze: ‘Zijn de andere leden van het gezin rond dezelfde tijd gestorven als meneer Ackerman? Of zit er tijd tussen?’
‘Ik kan dat slechts bij benadering inschatten. Om het nauwkeuriger te kunnen vaststellen, hebben we meer informatie nodig van de getuige.’
‘En rechercheur Rizzoli zal ervoor zorgen die informatie los te krijgen,’ zei Crowe.
‘Hoe weet jij zo zeker dat ik iets van de jongen zal loskrijgen?’ vroeg Jane. ‘Ik kan niet toveren.’
‘We rekenen daar gewoon op, omdat we zo goed als niets hebben om mee te werken. Een paar vingerafdrukken op de deurkruk van de keukendeur en verder niks. Er zijn geen sporen van inbraak. En het alarmsysteem was afgezet.’
‘O ja?’ Jane keek weer naar het lijk. ‘Zou meneer Ackerman de moordenaar dan zelf hebben binnengelaten?’
‘Of hij had vergeten het alarm in te schakelen en is naar beneden gegaan toen hij iets hoorde.’
‘Zouden het dieven zijn geweest? Wordt er iets vermist?’
‘Het juwelenkistje van mevrouw Ackerman staat boven en we hebben niet de indruk dat er iets ontbreekt,’ zei Crowe. ‘Zijn portefeuille en haar handtas liggen in de slaapkamer op de commode.’
‘Is de moordenaar wel hun slaapkamer binnengegaan?’
‘Hij is álle slaapkamers binnengegaan.’ De onheilspellende klank van Crowe’s stem vertelde haar dat haar boven iets wachtte dat veel erger was dan de bescheiden hoeveelheid bloed in de bibliotheek.
Maura zei: ‘Ik loop wel even met je mee, Jane.’
Jane liep samen met haar terug naar de hal. Ze zeiden niets, alsof deze zware taak het beste in stilte volbracht kon worden. Toen ze de elegante trap bestegen, ving Jane hier en daar een glimp op van kostbare voorwerpen. Een antieke klok. Een schilderij van een vrouw in een rode japon. Ze nam die details automatisch in zich op terwijl ze zich schrap zette voor wat ze boven in de slaapkamers te zien zou krijgen.
Op de overloop van de eerste verdieping sloeg Maura rechtsaf en liep naar de kamer aan het eind van de gang. Door de open deur zag Jane haar partner, rechercheur Barry Frost, die felpaarse latexhandschoenen aanhad. Hij stond met zijn ellebogen tegen zijn lichaam gedrukt, de houding die iedere politieman op een plaats delict instinctief aanneemt om te voorkomen dat hij iets contamineert. Hij zag Jane en schudde bedroefd zijn hoofd, met een blik die zei: Ik was op deze mooie dag ook liever ergens anders.
Jane liep de kamer in en werd bijna verblind door het zonlicht dat binnenstroomde door de ramen die van de vloer tot het plafond reikten. Het was een slaapkamer, maar gordijnen waren overbodig, want de kamer keek uit op een ommuurde binnenplaats waar een Japanse esdoorn met een schitterende paarsrode bladertooi te midden van bloeiende rozenstruiken stond. Jane had echter alleen aandacht voor de vrouw. Cecilia Ackerman lag, gekleed in een roomkleurige nachtpon, op haar rug in het bed, met de deken tot over haar borst opgetrokken. Ze zag er jonger uit dan achtenveertig. Haar haar had vakkundig aangebrachte highlights, haar ogen waren gesloten en haar gezicht was volkomen in rust. De kogel was vlak boven haar linkerwenkbrauw binnengedrongen. De ronde schroeiplek op de huid gaf aan dat het een contactwond was: de loop van het vuurwapen was tegen haar hoofd gedrukt toen de trekker was overgehaald. Je bent in je slaap vermoord, dacht Jane. Je hebt niet gegild, je hebt je niet verzet, je vormde geen bedreiging. De dader kon zomaar deze kamer binnengaan, naar het bed lopen en een kogel in je hoofd schieten.
‘En dit is nog lang niet het ergste,’ zei Frost.
Ze keek naar haar partner. In het ongenadige ochtendlicht zag hij er grauw uit en wat ze in zijn ogen zag, was niet alleen vermoeidheid. Hij was diep geraakt door wat hij hier allemaal had gezien.
‘De slaapkamers van de kinderen zijn op de tweede verdieping,’ zei Maura. De woorden klonken alledaags, alsof ze een makelaar was die het huis aan een cliënt liet zien. Jane hoorde boven de vloer kraken, voetstappen van collega’s die door de kamers liepen, en moest opeens denken aan het jaar waarin ze op de middelbare school had meegeholpen een spookhuis te bouwen voor Halloween. Ze waren kwistig omgesprongen met nepbloed en hadden gruwelijke taferelen gecreëerd, die veel wanstaltiger waren geweest dan wat ze in deze slaapkamer met het stille slachtoffer zag. In het echt was een kleine hoeveelheid gestold bloed al voldoende om afgrijzen op te wekken.