Tegenlicht(14)
Dat ik het zo ver had laten komen, was alleen mezelf aan te rekenen. En het was onvergeeflijk.
‘Vera?’
Eerder dan haar stemgeluid bereikte me de naar sigarettenrook ruikende aura van Elsemieke. Elsemieke schreef artikelen en interviews over geld en recht. We hadden elkaar leren kennen via een vrouwenblad dat een special bracht over de kosten van huisdieren. Ze zeeg neer op de stoel naast me en kon het niet helpen dat ze daarbij tegen me aan stootte. Elsemieke was een opvallende verschijning: haar omvang was enorm, maar in de lengte was ze in groei achtergebleven. Het gaf haar een bizar uiterlijk, nog versterkt door haar lichte wimpers en wenkbrauwen. De associatie met Tweedledee and Tweedledum uit Tim Burtons Alice in Wonderland drong zich steeds weer op als ik haar zag.
‘Jij ook hier?’
‘Elsemieke, hallo.’ Ik gaf haar een hand en merkte dat ik trilde. Bij dit soort evenementen begonnen mijn spieren ongecontroleerd te trillen. Het leek de laatste tijd alleen maar erger te worden. Tijdens het gesprek bij Petfood Division had ik mijn handen ook al niet stil kunnen houden. De tabletjes die ik weleens slikte, hielpen er niet meer tegen.
Elsemieke trok haar rugzak op schoot. Ze ademde zwaar. ‘Dat gedoe steeds met die treinen. Waarom houden ze dit soort evenementen niet gewoon in Amsterdam?’
Verderop in de zaal hoorde ik Nico praten; zijn Zeeuwse accent herkende ik feilloos. Nico had geen stadse achtergrond, zoals de meeste aanwezigen, noch was hij kind van onderwijzers of mensen met een creatief beroep. Als enige uit het achtkoppige boerengezin en geheel tegen de wens van zijn strenggelovige vader had hij een studie gevolgd in Amsterdam. Hij was vast van plan geweest om zich voor altijd in de hoofdstad te vestigen, maar jaren na zijn vlucht was hij uiteindelijk toch weer in de Zeeuwse klei neergestreken. Daar had hij wortel geschoten, in een huisje vlak bij de Westerschelde. Hij was getrouwd met een meisje dat hij nog kende van de lagere school en samen hadden ze twee kinderen gekregen, Thomas en Femke – een koningswens.
Ik vouwde het programmaboekje dubbel en keek naar mijn knieën. Vijf uur, hadden we afgesproken: op dat licht chaotische tijdstip net na het officiële gedeelte en voor aanvang van de borrel. Ik zou eerst weggaan, daarna hij, met een minuut of vijf ertussen.
Acht
Pauline is niet langer neutraal.
Ze heeft partij gekozen: voor mij.
Ze heeft haar hand uitgestoken en ik heb hem vastgepakt.
Trots maar nog onwennig met mijn nieuwe status loop ik naast haar van de speelplaats af. Ik ben nog nooit zo dicht bij haar geweest, heb haar niet eerder aangeraakt. Hij voelt koud aan, haar hand.
Ik kijk om naar de schoonmaker. Hij knikt ons glimlachend toe en loopt met gebogen hoofd terug naar binnen, sluit de deur achter zich.
Meteen voel ik de angst weer opkomen.
‘We gaan via de kleuterschool,’ zegt Pauline. Ze trekt me mee over het smalle pad dwars door het struikgewas dat ‘de bosjes’ wordt genoemd, waarna we uitkomen op de speelplaats van de naburige kleuterschool. Een tamelijk klein plein, aan deze kant begrensd door de struiken, rechts door de achterzijde van de kleuterschool, waar nu waarschijnlijk niemand meer is. Links is de blinde muur van de gymzaal en recht voor ons begint weer een pad dat overgaat in het trottoir en uitkomt op de straat.
Het is hier stil. Er staan krijttekeningen op de betonnen tegels en de zandbak is verlaten. Sepia najaarslicht beschijnt de gele bakstenen van de laagbouw en de vensters, het glas is volgeplakt met kleurige werkstukken. Op de onderste helft van de ruiten zijn met grove streken grasstengels en bloemen geschilderd.
Pauline kijkt om, naar het plein dat we achter ons hebben gelaten. Ik kijk met haar mee door de half kale herfsttakken naar de contouren van de lagere school. De schoonmaker is nergens meer te bekennen.
Pauline glimlacht aan één stuk door, ze vermaakt zich met onze ontsnapping.
Ik wil naar huis.
‘Waarom stop je?’ vraag ik.
Haar glimlach verbreedt zich en ze begint nu hardop te lachen, toont haar witte tanden en lichtroze tandvlees. Daarna laat ze mijn hand los en gaat ze achter me staan, zo snel en zo onverwacht dat het niet eens in me opkomt me te verweren: ze grijpt mijn bovenarmen beet, trekt ze naar achteren en houdt me vast.
‘Jóngens…! Híér! Ik heb d’r!’
Ze komen om de hoek tevoorschijn.
Anita.
Dennis.
Irene.
Jolanda.
Ze ademen wolkjes condens en hun huid ziet rozig van het wachten in de kou. In hun ogen broeit opwinding, opgetogenheid. De uniforme blik van een roedel hyena’s die een prooi omcirkelt.
8
Nico was hoofdredacteur van een populairwetenschappelijk tijdschrift. Quantum was Nico’s kindje; de geboorte van het blad – toentertijd niet meer dan wat aan elkaar geniete kopietjes van artikelen die door en voor studenten waren geschreven – vond plaats op zijn kamer in Amsterdam. Tegen de verwachting in sloeg het concept landelijk aan en groeide de organisatie en coördinatie van de hele onderneming hem in rap tempo boven het hoofd. Het schrijven van artikelen raakte op de achtergrond. Nico was uiteindelijk meer bezig met de zakelijke, praktische kanten van zijn blad dan met de inhoud. Tot de Fentis-tijdschriftengroep hem een aanbod deed.