Tegenlicht(123)
Ongemerkt is het vier uur geworden. Ik gaap en rek me uit. De lome vermoeidheid is weer teruggekeerd. Toch sluit ik de computer niet af. Ik log in op Gmail.
Ik heb regelmatig teruggedacht aan het moment waarop ik hem achterliet in dat hotel in Alkmaar. Verslagen, eenzaam, verward. Ik had het anders moeten aanpakken. Heel anders. Nico verdiende beter dan de laffe aftocht van zijn labiele minnares; een man als hij heeft recht op een vrouw die hem in de ogen durft te kijken en een volwassen dialoog aangaat. Mijn gedrag van die middag is niet goed te praten. Ik krimp in elkaar van schaamte als ik eraan terugdenk.
De pagina is geladen.
In de inbox staat één mailtje van Nico. Zonder onderwerp.
Gespannen klik ik op het bericht.
Eén zin, drie korte woordjes:
IK MIS JE.
11
Aron stuurt zijn auto over een asfaltweg die door een uitgestrekt berggebied slingert. Onze bagage ligt in de kofferbak, op de achterbank staan tassen met etenswaren. De plaid die eroverheen ligt beschermt de spullen tegen de aprilzon, die in de afgelopen weken steeds genadelozer is gaan schijnen.
Het is nu volop zomer, de dagen worden langer en alsmaar warmer. De heetste periode komt nog: in juli en augustus kan het gemakkelijk veertig tot vijfenveertig graden worden, en dan is het aan de kust beter uit te houden dan landinwaarts.
Ik verheug me op ons nieuwe onderkomen, het huis in Dénia dat Hans en Rosalie vijf jaar geleden hebben gekocht. Over twee weken zullen Arons ouders zich bij ons voegen, maar lang kunnen ze niet blijven omdat Hans terug moet voor een behandeling in een Nederlands ziekenhuis.
Hans en Rosalie weten nog niet dat ik zwanger ben. Aron wil het grote nieuws niet per telefoon overbrengen. Ik snap dat goed, al zie ik hem ook worstelen tijdens zijn dagelijkse telefoongesprekken met zijn ouders. Regelmatig heb ik hem horen zeggen dat hij naar Nederland wil gaan, maar Hans en Rosalie vinden dat niet nodig. Ze zeiden dat er later nog tijd genoeg is om afscheid van Hans te nemen, als het slechter met hem gaat en hij bedlegerig is geworden. Wat moet Aron voor die tijd in Nederland doen? Juist in deze periode heeft hij volop werk in Spanje. Zijn vader wil dat hij zich daarop focust en ook aandacht schenkt aan mij en onze relatie. Hoewel Hans kwaad op ons allebei is geweest, is hij ook gaan begrijpen dat dit geen bevlieging is. Zijn begrip betekent veel voor Aron. En daarmee ook voor mij.
Ik heb ook mijn eigen vader nog niet verteld dat ik zwanger ben. Tot drie keer toe heb ik op het punt gestaan om hem te bellen, maar ik heb me even vaak bedacht. De laatste keer dat ik hem sprak, was hij woest op me. Dat ik bij Lucien weg was en nu in Spanje rondtrok vond hij ‘het stomste wat ik ooit had kunnen doen’. Hij zei dat ik mijn leven vergooide en kletste als een kip zonder kop. Bovendien ‘kwam er nog geen goeie hond uit Spanje vandaan’. Halverwege zijn tirade heb ik de verbinding verbroken.
Verstandelijk kan ik beredeneren dat het pure onmacht is, dat mijn vader zich ernstige zorgen maakt en dat dit nu eenmaal zijn manier is om dat te uiten. Toch raakt het me. Nog steeds. Het voelde alsof hij me sloeg. Elk woord een klap in mijn gezicht.
‘Wat ben je stil,’ merkt Aron op.
‘Ik denk na.’
‘Waarover?’
‘Mijn vader.’
‘Wil je dat ik hem bel?’
‘Beter van niet.’
Aron legt een hand op mijn knie en geeft er een speels kneepje in. ‘Hij draait wel bij.’
‘Ik denk het niet.’
‘Kom, zo erg kan hij toch niet zijn? Hij wordt opa. Die man is straks zo trots als een pauw.’
Ik zie aan Aron dat hij het meent, dat hij oprecht denkt dat mijn vader wel zal bijdraaien. Dat optimisme treft me. Maar hij kent mijn vader niet. Die twee komen van verschillende planeten; ze zullen elkaar nooit aardig gaan vinden of zelfs maar leren begrijpen.
Aron zoekt een andere zender omdat de radio is gaan storen. Pas na vijf pogingen komt er eentje door die acceptabel klinkt. Zigeunermuziek. De schelle tonen hoor ik niet meer. Mijn oren zijn kilometers geleden al dichtgeklapt, toen we zigzaggend bergafwaarts reden. Alles klinkt nu alsof ik in een glazen kubus zit.
Ik leg mijn achterhoofd tegen de hoofdsteun aan, mijn handen rusten losjes op mijn buik. Beweging van de baby heb ik nog niet gevoeld, maar ik ben me er nu wel meer van bewust dat ik niet meer alleen ben in dit lichaam. Dat er iets groeit daarbinnen. Iets moois en kostbaars.
Mijn moeder zou het fantastisch nieuws hebben gevonden. Ze zou het aan iedereen in het Dingemans Instituut hebben verteld, of waar ze nu dan ook gezeten zou hebben. Ze zou tekeningen hebben gemaakt van mij, mijn buik, de baby. Ik weet zeker dat mijn moeder een geweldige oma zou zijn geweest.
Tot diep in mijn volwassen leven heb ik mezelf de schuld gegeven van haar dood. Als ik beter had opgelet, de signalen had opgepikt, niet tegen de regels in was gegaan, gewoon had geluisterd naar mijn oma en mijn vader en de verplegers van het Dingemans Instituut… Als. Dan zou ze nog geleefd hebben.