Stoner(30)
Nadat Gordon en Caroline waren vertrokken, nadat hij de nieuwe auto bulderend en sputterend de nacht in had horen rijden, kwam William Stoner midden in zijn woonkamer overeind, luisterend naar het droge en regelmatige gesnik van Edith. Het was een vreemd vlak en emotieloos geluid, dat doorging alsof het nooit zou ophouden. Hij wilde haar troosten. Hij wilde haar geruststellen. Maar wist niet wat hij moest zeggen. Dus bleef hij staan luisteren. En na een poosje drong tot hem door dat hij Edith nog niet eerder had horen huilen.
Na het rampzalige etentje met Gordon Finch en Caroline Wingate leek Edith bijna tevredener, kalmer dan ze hun hele huwelijk was geweest. Maar ze wilde niet iedereen in huis hebben en had er moeite mee het appartement te verlaten. Aan de hand van lijsten die Edith voor hem opstelde, met een eigenaardig houterig en kinderlijk handschrift op blauwe vellen papier, deed Stoner de meeste boodschappen. Ze leek het gelukkigst als ze alleen was. Urenlang kon ze zitten naaien of borduren aan tafelkleden en servetten, met een vage in zichzelf gekeerde glimlach op haar gezicht. Steeds vaker kreeg ze bezoek van haar tante Emma Darley. Als William van de universiteit thuiskwam, trof hij hen vaak samen aan, theedrinkend en zo zacht pratend dat het wel fluisteren leek. Ze begroetten hem altijd beleefd, maar Stoner wist dat ze het jammer vonden dat hij arriveerde. Zelden bleef mevrouw Darley langer dan vijf minuten na zijn binnenkomst zitten. Hij leerde tactvol en voorzichtig om te gaan met de wereld die Edith was binnengetreden.
In de zomer van 1920 bracht hij een week bij zijn ouders door, terwijl Edith haar familie in St. Louis bezocht. Sinds de bruiloft had hij zijn ouders niet meer gezien.
Een dag of twee werkte hij op het land, waar hij zijn vader en de negerknecht hielp. Maar de warme, vochtige grond die onder zijn voeten meegaf en de geur van de pas omgeploegde aarde wekten bij hem geen gevoel van thuiskomst of vertrouwdheid op. Hij keerde terug naar Columbia en besteedde de rest van de zomer aan de voorbereiding van een nieuw college dat hij aankomend studiejaar zou geven. Het grootste deel van zijn tijd bracht hij in de bibliotheek door. Soms keerde hij pas ’s avonds laat naar Edith en het appartement terug, door de zware, zoete kamperfoeliegeur van de warme lucht tussen de kornoeljebomen, waarvan de tere bladeren in het donker spookachtig ritselden. Zijn ogen brandden door het geconcentreerde lezen, zijn hoofd zat vol van alles wat hij was tegengekomen, en zijn vingers voelden verdoofd aan van het oude leer, het karton en het papier. Maar hij stond open voor de wereld waar hij op dat moment doorheen wandelde en waaraan hij enig plezier beleefde.
Op bijeenkomsten van de vakgroep verschenen enkele nieuwe gezichten. Sommige bekende ontbraken. En de langzame aftakeling van Archer Sloane, die hem in de oorlog was opgevallen, zette door. Zijn handen trilden en hij was niet in staat zijn aandacht te houden bij wat hij zei. De vakgroep ging door met de vaart die hij in het verleden had gekregen en vanwege het feit dat hij nu eenmaal bestond.
Stoner stortte zich met zoveel overgave op zijn colleges dat dit enkele nieuwe leden van de vakgroep ontzag inboezemde, wat enige consternatie opleverde onder de collega’s die hem al langer kenden. Zijn gezicht begon er afgetobd uit te zien; hij vermagerde en zijn rug werd nog ronder. In het tweede semester van dat jaar kreeg hij een kans om extra lessen te geven om meer te verdienen, waar hij op inging. Eveneens om meer te verdienen gaf hij dat jaar les bij de nieuwe vakantiecursussen. Hij had het vage plan geld te sparen om naar het buitenland te gaan, zodat hij Edith het Europa kon laten zien dat zij omwille van hem had opgegeven.
In de zomer van 1921, op zoek naar een boek met een Latijns gedicht dat hij had vergeten, wierp hij voor de eerste keer sinds hij het drie jaar eerder ter goedkeuring had ingeleverd een blik in zijn dissertatie. Hij las het door en vond het knap werk. Een beetje geschrokken van zijn stoutmoedigheid, overwoog hij om het tot een boek om te werken. Ondanks de colleges die hij de hele zomervakantie gaf, herlas hij de meeste teksten die hij had gebruikt en begon zijn onderzoek uit te breiden. Eind januari besloot hij dat een boek tot de mogelijkheden behoorde. Aan het begin van de lente was hij in staat de eerste voorzichtige pagina’s te schrijven.
Het was in het voorjaar van datzelfde jaar dat Edith hem, kalm en bijna onverschillig, vertelde dat ze een kind wilde.
De beslissing kwam onverwacht en klaarblijkelijk zonder directe aanleiding, zodat ze het hem, toen ze het op een ochtend bij het ontbijt aankondigde, maar een paar minuten voordat William naar zijn eerste college zou vertrekken, bijna verbaasd meedeelde, alsof ze iets had ontdekt.
‘Wat?’ zei William. ‘Wat zei je?’
‘Ik wil een kind,’ zei Edith. ‘Ik geloof dat ik een kind wil hebben.’