Spoor(131)
‘Waarheen?’ Ze pakt zijn hand.
‘We hebben een auto nodig. We moeten hier weg.’ Hij begint over de stoep in de richting van het winkelcentrum te lopen.
‘Waar ga je een auto...?’
‘We zullen er een moeten stelen, Milla.’
‘O.’
Quinn wijst met de laser op een groot scherm met de kaart van het gebied. ‘Dit gebied bestaat uit duinen, tot aan de R27, ongeveer een kilometer verderop. Hier is een winkelcentrum, en dit is een wooncomplex. Zijn andere optie is noord, daar ligt een kleine woonwijk vlak naast de Big Bay Beach Club. Tiger gaat proberen de woonwijk te dekken, we hebben de politie gevraagd om het wooncomplex, de R27, Otto du Plessis noord en zuid en Cormorant Avenue oost af te sluiten, maar ze zeggen dat het even duurt voordat ze alle gaten hebben gedicht.’
‘Even? Hoe lang is even?’ vraagt Mentz.
‘Tien, vijftien minuten...’ zegt Quinn schouderophalend.
‘Hij weet wat er op die computer staat, Quinn. Hij heeft tegen Osman door de telefoon gezegd...’
‘We zullen ook helikopters moeten inzetten. Het hele gebied, tot bij Melkbos, allemaal duingebied. En het blijft niet lang meer licht.’
Becker kiest een oude, witte Nissan Sentra uit begin jaren negentig met een deuk in het voorspatbord.
In de verte loeien sirenes.
Hij gaat naast het achterportier van de auto staan en kijkt om zich heen.
Milla ziet dat de dichtstbijzijnde mensen honderd meter verderop zijn.
Hij haalt het pistool achter uit zijn riem vandaan, draait het om en slaat het met geweld tegen de ruit.
Die breekt met een doffe klap. Hij steekt zijn arm naar binnen en doet het portier open. Milla rent naar de passagierskant, ziet hoe Lukas zijn rugzak afdoet en naar binnen gooit, daarna de canvas tas, voordat hij het portier aan zijn kant opendoet en instapt. Hij leunt opzij en doet haar portier open. Ze stapt in.
Hij legt het pistool voor zijn stoel in de beenruimte, pakt met twee handen het plastic onder het stuur vast en geeft er een ruk aan. Het plastic komt los. Zijn vingers zoeken haastig tussen de bos draden die daar hangt en volgt ze naar de ontsteking. Hij kiest er een uit, haalt hem los, bukt zich, bijt de isolatie eraf. En dan nog een.
Milla kijkt op in de richting van het centrum.
Er komen mensen aan, een man en een vrouw, met een volle winkelkar.
De motor van de Nissan slaat aan.
Lukas pakt het stuur met beide handen vast en rukt het scherp naar rechts.
Er knalt iets kapot.
Hij zet de auto in de versnelling en rijdt weg. Met piepende banden. Ze scheuren langs het stel met de kar, dat hen met grote ogen nakijkt. De sirenes zijn nu luid en vlakbij.
Lukas racet naar de uitgang, aarzelt heel even en slaat dan links af, weg van zee, in de richting van de R27.
75
Het suizen en fluiten van de wind door het kapotte raampje, de hoge, vastberaden toeren van de motor, het verbleekte plastic van het dashboard, de muffe geur van het interieur, het fijne netwerk van schrammen op haar onderarmen, de tas krampachtig op haar schoot. Aan de achteruitkijkspiegel bungelt een zilveren kruis aan een kralensnoer, de volumeknop van de radio ontbreekt. Lukas zit voorovergebogen, een en al concentratie, beide handen aan het stuur. Milla ziet nu pas de wond op zijn schouder, de stof van zijn overhemd die gescheurd is, de kleine donkerrode vlek van een schampschot.
Onwezenlijk allemaal.
En op dat ogenblik herinnert ze zich die aanstaande bruid, een keer op dansles. De mooie, blonde jonge vrouw, jaar of drieëntwintig, soepel, atletisch en elegant, die samen met haar aanstaande bij Arthur Murray kwam oefenen voor de eerste dans op het bruiloftsfeest. De aspirant-bruidegom was iets kleiner dan de jonge vrouw, met een hoekig boerenlijf. Zijn gezicht, had Milla indertijd gedacht, leek afkomstig van een stripfiguur, een van die beestjes die moeten zorgen voor de komische noot. En hij was totaal ongecoördineerd, zijn bewegingen op de vloer stram, houterig en stijf, ondanks zijn enthousiasme en ernstige toewijding. Terwijl de dansleraar hem met veel geduld probeerde iets bij te brengen, had de bruid voor de spiegel haar passen foutloos uitgevoerd, maar in haar eigen wereld verzonken, een fantasie van de Grote Avond, een wensdroom van hoe het zou kunnen zijn, haar armen gebogen alsof ze geleid werd door een lichtvoetige droomprins.
En nu, in het dal van een adrenalinedip, ziet Milla, onverwacht en glashelder, haar eigen leven, haar zelfbedrog, haar spelen van hoe-het-hoort, haar blindheid voor de werkelijkheid. De teleurstelling is hevig, zo overrompelend dat ze vervuld wordt van een gevoel van nutteloosheid en verlies, zoveel verspilde jaren. Ze verlangt, onverklaarbaar, naar Barend, met een pijnlijke intensiteit, haar kind, waar ze nú tegen zou willen zeggen ‘het spijt me zo verschrikkelijk’, zonder dat ze weet waarvoor ze zich verontschuldigt.