Spoor(110)
‘Welke?’
‘Shabangu, de Supreme Committee, pagad, Tweetybird, de georganiseerde misdaad. Het lijkt of ze een spoor volgt.’
Mentz is de eerste die reageert. ‘Dat is goed nieuws,’ zegt Mentz. ‘Dat doet ze voor hem. Voor Becker. Het betekent dat hij weer contact met haar gaat opnemen.’
Het pia-team dat Shahied Latief Osman achtervolgt, zit een blok van de moskee aan de Coronationstraat, naast het schoolplein van de Zonnebloemschool voor Meisjes, in slaap gesust door Osmans vaste routine en de wetenschap dat er een gps-sensor aan zijn auto zit.
‘Fok,’ zegt het ene teamlid met de verrekijker opeens.
‘Wat?’ vraagt de bestuurder.
‘Start de auto...’
‘Wat zie je?’
‘Er is een kerel... Jissis, bel Quinn, een of andere figuur heeft Osman net ontvoerd. Rijden!’
‘Hou afstand,’ zegt Quinn. ‘We volgen hem met de gps.’
Hij kijkt naar het flikkerende pijltje op de plattegrond van Kaapstad en ziet hoe Osmans auto in de richting van Woodstock rijdt.
‘Heb je gezien hoe die man eruitzag?’
‘Blank. Donker haar, meer kon ik niet zien.’
‘Ik stuur een foto naar je mobiel. Kijk of je hem herkent.’ En Quinn geeft de operator naast zich een knikje om aan de slag te gaan.
‘Roger.’
‘Duurt nog even, we moeten hem eerst verkleinen.’
‘Roger.’
Quinn houdt de bewegingen van de auto op het scherm in de gaten. Het ziet ernaar uit dat ze op weg zijn naar de Chamberlainstraat. Waarom?
Maar het pijltje beweegt in noordelijke richting door de Melbournestraat, voorbij de mogelijke afritten, naar Victoria.
Waar gaan ze heen?
Quinn zegt in zijn mobiel: ‘De foto is onderweg, meld het even als je hem binnen hebt.’
Op het scherm is Osmans auto op weg naar de Pleinstraat, en slaat dan rechts af de Albertstraat in.
Naar de N1?
‘Het zou die man kunnen zijn, ik weet het niet zeker,’ zegt de bijrijder in de volgwagen.
De logische route om op de N1 te komen is van de Albertstraat naar de Kerkstraat in Woodstock, maar de gps-sensor laat zien dat Osmans auto de tegenovergestelde richting in slaat.
En dan links de Treatystraat in. Onverklaarbaar.
‘Niet te dichtbij,’ zegt Quinn tegen de achtervolgers. ‘De straat loopt rond, ze moeten er aan de andere kant uit komen.’
Het pijltje komt tot stilstand.
Quinn staart fronsend naar het scherm.
‘Is dat een industriegebied?’ vraagt hij.
‘Zelfkant van de wereld.’
Nog steeds staat Osmans auto stil.
Dan beseft Quinn wat Becker doet, want hij is er zeker van dat het Becker is. Hij vloekt niet, dat ligt niet in zijn aard. Hij zegt alleen in de telefoon: ‘Rijden! Rij nu naar Osmans auto. Schiet op.’
64
Quinns mondelinge verslag aan Masilo is zakelijk, hij verbergt zijn teleurstelling.
Hij zegt dat Becker en Osman in de Treatystraat zijn gestopt, vlak naast de Spoor-ijn. Het achtervolgingsteam was net op tijd om te zien hoe Becker Osman te voet over de vier treinsporen sleurde, door van tevoren gemaakte openingen in de hoge hekken. Ze denken dat Becker een rugzak had, nog een tas over zijn schouder, en in zijn rechterhand een wapen.
Ze waren erachteraan gerend, maar de voorsprong was te groot. Op een afstand van honderd meter, voorbij fabrieken en pakhuizen, zagen ze hoe Becker Osman in een auto aan de andere kant duwde, bij de oostelijke punt van de Strandstraat. Het was een blauwe Volkswagen Citi Golf, bouwjaar onbekend. Het was te ver weg om het kenteken te kunnen lezen. De Golf was met piepende banden opgetrokken en in westelijke richting gereden, want naar het oosten loopt de Strandstraat dood, en Becker kon van daaruit makkelijk op de N1 komen, via de Laer Kerkstraat.
Het is een man die goed getraind is, zegt Quinn op zijn kalme manier, die alles slim heeft voorbereid, die wist dat hij en/of Osman achtervolgd werd, die vermoedde dat Osmans auto gemonitord werd. Het is een man die spoorzoekers wilde afschudden.
Milla Strachan is voor Theunie aan het corrigeren, een overzicht van de wapenhandel van Zuid-Afrika met Iran, Libië en Venezuela. Ze kijkt op als de twee mannen binnenkomen, samen met mevrouw Killian, herkent de ene, dat is Nobody, de advocaat Masilo, die met die bretels. En dan beseft ze dat ze voor haar komen.
‘Milla,’ zegt mevrouw Killian.
De beklemming is meteen terug, haar maag trekt samen. ‘Ja?’ zegt ze met angst in haar stem.
‘Ze willen je spreken.’
‘Wilt u alstublieft meekomen,’ zegt de andere man, die met de zwarte coltrui.
‘Waarom?’
‘Niets om je zorgen over te maken,’ zegt mevrouw Killian.
‘We willen alleen even praten,’ zegt Coltrui.
Milla zit als versteend, ze weet dat haar gezicht van kleur is veranderd. ‘Waarover?’ Ze beseft vaag dat haar reactie verdacht is, maar ze kan er niets aan doen.