Reading Online Novel

Spoor(113)



Masilo voelt voorzichtig aan zijn jukbeen, kijkt haar aan en glimlacht langzaam.

‘Vooruit,’ zegt hij en hij haalt de sleutel van de deur uit zijn zak. ‘Ik zal iemand roepen om met je mee te lopen, dan kun je je spullen gaan pakken.’



De directrice belt Rajkumar op zijn kantoor. ‘Ik wil weten wat voor weer het op het ogenblik is op de Noord-Atlantische Oceaan. Rond de Grand Banks.’

‘Moet ik terugbellen?’

‘Ik blijf wel hangen.’

‘Oké.’

Ze hoort het klikken van Rajs muis en zijn zware ademhaling. ‘Ben er bijna... ben er bijna... oké, ik heb een satellietbeeld van... twintig minuten geleden... ziet er niet slecht uit...’

‘Geen slecht weer? Geen wolken?’

‘Wacht even... Weeronline in Engeland zegt... nee, geen slecht weer, even checken bij het Earth Science Office van de nasa...’

Ze wacht.

‘Klaarhelder, een paar wolken bij Canada, maar dat is alles.’

‘Kun je het nog een keer checken en me dan terugbellen?’

‘Absoluut.’

Ze legt de telefoon neer.

Waarom zou Burzynski liegen?



Brandend van woede en schaamte, met twee brede operators achter zich aan, gaat Milla haar handtas en een paar spulletjes uit haar la halen.

Er heerst doodse stilte bij het Rapportageteam, alleen Donald MacFarland kijkt uitdagend naar de twee mannen bij haar, en knikt dan naar haar, kort en meelevend. De anderen vermijden haar blik en ze zal pas later, als ze bij Milnerton aan zee zit, beseffen dat iemand het hun moet hebben verteld. En zich afvragen wat ze te horen hebben gekregen.

Maar nu stopt ze alleen de persoonlijke bezittingen in haar tas, kijkt nog een keer naar Mac en loopt naar buiten.

Bij de veiligheidsdeur zegt een van de mannen: ‘Uw pasje alstublieft.’

Ze haalt het tevoorschijn en smijt het voor hem neer.

De andere man maakt de deur voor haar open.



In het appartement ziet Milla de chaos. Kastdeuren staan open, de vloer ligt bezaaid met voorwerpen.

In haar slaapkamer ziet ze dat ze haar dagboeken hebben meegenomen. En haar laptop. Ze wordt overweldigd door machteloosheid en woede, en de onrechtvaardigheid van dit alles, maar ze weet dat er ergens microfoons zitten en huilt geluidloos, met gebalde vuisten.

Meteen wil ze weg, want de ruimte is nu besmet. Ze pakt haar tas, haalt de dingen eruit die ze op kantoor heeft ingepakt, gooit ze haastig op haar bureau en gaat weg. Vlak voordat ze in haar auto stapt, blijft ze staan, met een plotselinge angst. Ze doet haar tas open, zoekt haastig naar haar portemonnee, en vindt hem. Ze doet hem voorzichtig open, ze wil zien of iemand er met zijn vingers aan heeft gezeten.

Het briefje van Lukas is er nog, bij de bankbiljetten, nog net zo opgevouwen als ze het vanochtend heeft opgeborgen.

Ze haalt het tevoorschijn en bedenkt dat haar tas op kantoor over de leuning van haar stoel hing.

Zouden ze erin hebben gekeken?

Ze gaat het nummer nu uit haar hoofd leren en het briefje weggooien.



Quinn en Masilo kijken naar het scherm en zien hoe Miss Jenny opeens stilstaat en iets met haar tas doet.

Quinn is degene die haar lichaamstaal ontcijfert, de plotselinge haast combineert met het voorwerp van haar belangstelling.

‘We hebben haar handtas niet doorzocht,’ zegt hij vol zelfverwijt. ‘Die was hier, op kantoor.’

‘Ai, ai,’ zegt Masilo en hij raakt met zijn vingertoppen de kleine zwelling op zijn wang aan.

‘Het ziet eruit als een papiertje.’

Ze zien hoe ze het weer dichtvouwt, in haar portemonnee stopt, en naar de auto loopt. Hij pakt de radio en zegt: ‘Stand-by, Miss Jenny is op pad.’

‘Hoeveel teams?’ vraagt Masilo.

‘Alle drie die Becker gevolgd hebben.’

‘En hem zijn kwijtgeraakt.’ Geen verwijt, alleen een constatering van feiten.

‘En ze weten hoe onaanvaardbaar dat is. Maar Becker was lopend, eind van de nacht, hij wist dat we achter hem aan zaten, en hij is een pro. Dat is zij niet. We hebben gps op haar auto, we peilen haar mobiel voor de positie, we horen elk telefoongesprek, we hebben microfoons in haar appartement...’

‘Oké,’ zegt Masilo. Hij kijkt naar het scherm waarop Milla’s auto te zien is als een bewegende pijl. ‘Waar gaat ze naartoe?’



Ze rijdt eerst gewoon instinctief in de richting van Durbanville. Tot ze merkt wat ze aan het doen is en waarom. Daar schrikt ze van, ze neemt de Koeberg-afslag, maar weet niet waar ze heen moet, het is nergens veilig, ze moet nú Lukas bellen, nú, ze steekt haar hand in haar tas om haar mobiel te zoeken, vindt hem en toetst de eerste drie cijfers van het nummer uit haar hoofd in.

Een auto naast haar toetert opeens schril en onverwacht, ze schrikt, kijkt op, ziet dat ze schuin over de weg is geslingerd, rukt de Renault terug in de goede baan en kijkt naar de andere auto, een man met een vertrokken gezicht, een zwaaiende arm, een opgestoken vinger, klankloos gevormde woedende woorden.