Slaven van de Klau(25)
Ze leken vreemd genoeg sterk op de koeien, zag Ridolph, al liepen zij rechtop en de koeien niet. Het vee bewoog zich rollend en kruipend over de grond. De ogen zaten op dikke stelen boven de koploze schouders en de mond bevond zich tussen die ogen.
Magnus Ridolph stapte van de springer. De Thaluriërs achter het lover lieten hun oogstelen meedraaien en begonnen nerveus te dansen toen hij naderde.
Hij knikte hen beleefd toe, speurde hier en daar, keek naar de vijver. Hier was niets van interesse te vinden - het was alleen maar een plas water die heel licht lag te koken in het vacuüm hoewel de temperatuur dicht bij het vriespunt lag. Hij klom weer aan boord, steeg hoog op en voer naar C aan de andere kant van de planeet.
C leek identiek aan B, afgezien van het ontbreken van Thaluriërs en hun vee. Vreemd, die gelijkenis, peinsde Ridolph - evolutionaire verwantschap. Ongetwijfeld zagen de Thaluriërs een soortgelijke organische verbondenheid tussen de vertegenwoordigers van de Aardse fauna.
Hij onderzocht de bomen. De rijpe vruchten waren hier opengebarsten en hadden horden pulserende zaadjes uitgestoten die even rood en rond waren als de zaden van de granaatappel. Ze lagen te trillen en te huiveren en deden hun best om zich te verwijderen van de ouderboom.
Magnus Ridolph keek lang en aandachtig naar de boomgaard. Hij inspecteerde hem zorgvuldig en met oog voor details. Maar hij vond niets - zoals Thifer had gezegd was er geen spoor te zien van een worsteling, geen schade, geen enkele aanwijzing naar de toedracht. Ridolph wandelde op en neer op zoek naar sporen, geknakt gras, gebroken takjes.
Gebroken takjes? Nee, die waren er niet - maar een aantal van de takken die grote glazen bladeren zouden hebben kunnen dragen, liepen uit in kale vezelbolletjes. Aan de voet van de boom waren geen afgevallen bladeren te zien. Magnus Ridolph floot tussen zijn tanden. Een paar vermiste bladeren konden alles of niets betekenen. Misschien was het wel normaal dat de bomen bladloze takken hadden. Hij borg het feit op in zijn achterhoofd. Als hij de gelegenheid had, zou hij Thifer hierover ondervragen.
Daar ging hij weer in zijn springer, nu naar D. D was identiek aan B en C behalve dat de oase aan de voet van een ontzagwekkende rode graniettoren lag, die een bronzen glans afgaf waar hij door het doffe licht van Rouge - een splinter van deze zon gluurde over de kim - werd geraakt. D was even verlaten als C. Van sommige bomen ontbraken een paar bladeren.
Rouge verdween nu helemaal. De duisternis stroomde neer alsof de hemel een trechter was. Magnus Ridolph huiverde ondanks de verwarmde lucht in zijn pak. Troosteloosheid en eenzaamheid konden alleen bestaan als ze geplaatst werden tegenover een geestesbeeld van wat er anders zou kunnen zijn.
Zulke denkbeelden kwamen middenin de ruimte nooit bij je op. De ruimte was ontzaglijk groot en leeg - onovertroffen groots - maar niet troosteloos en evenmin naargeestig. De eenzaamheid van de donkere boomgaard in D knaagde alleen aan de geest omdat er andere, warme, geurige, gastvrije boomgaarden bestonden.
Ridolph liet de springer omhoog stuiven en ging terug naar B, waar het nog dag was. Hij begon aan een onderzoek van de bomen terwijl de Thaluriërs zich verstopten en hem begluurden met hun oogstelen die ze door de glazen bladeren staken. Alle takjes liepen uit in een bros vierkant blaadje.
Weer begaf Magnus Ridolph zich in het vacuüm van de ruimte. Bij ontstentenis van wrijving was er weinig energie voor nodig om de springer een hoge snelheid te geven. En zo landde Ridolph op tijd voor het avondeten in A.
Thifer begroette hem aanvankelijk nieuwsgierig, maar negeerde hem daarna en sprak op een agressieve bromtoon met Smitz, de voorman van de mijn, een magere man met trieste ogen en haar als helmgras. Aan het andere eind van de tafel gezeten nam Magnus Ridolph slechts een kleine portie komkommer en onbeholpen gekruide hutspot.
Ten langen leste draaide Thifer zich naar hem toe met een geamuseerde, sardonische grijns alsof, nu de belangrijke zaken waren afgehandeld, hij aandacht kon besteden aan andere dingen.
'Zo,' zei hij, 'heb je je spoken al gevonden?'
Magnus Ridolph fronste zijn fraaie witte wenkbrauwen. 'Spoken? Ik begrijp niet wat u bedoelt.'
'Je zei laatst dat je dacht dat spoken de hand in de verdwijningen konden hebben.'
'Ik vrees dat u mij verkeerd begrepen heeft. Ik speelde met gedachten op een abstract niveau waar u blijkbaar niet bij kon. Om op uw vraag te antwoorden: nee, ik heb geen spoken gezien.'
'Heb je weliets gezien?'
'Ik zag dat er bladeren ontbraken aan sommige bomen in C en D. Weet u waardoor dat zou kunnen komen?'
Met een sluwe knipoog naar Smitz, die onverbloemd tegen Magnus Ridolph zat te glimlachen, zei Thifer: 'Nee. Misschien hebben de mannen toen ze verdwenen de bladeren meegenomen als aandenken.'
'Misschien zegt u daar wel een waar woord,' zei Ridolph effen. 'Er moet een verklaring bestaan. Hm - er zijn geen andere planeten in dit stelsel?'