Slaap(106)
Anders maakt een aantekening van een verzette afspraak, klikt door naar oudere evaluaties, maar kan zich niet concentreren.
Hij leest het rapport van het maatschappelijk werk door, staat daarna op en loopt naar de bewakingscentrale.
Als hij voor het grote scherm gaat zitten om naar de negen vensters te kijken, ziet hij meteen dat Saga Bauer wakker is. De lamp bij het bed brandt. Ze zit heel stil naar hem te kijken, recht de camera in.
Met een wonderlijke zwaarte vanbinnen kijkt Anders naar de andere schermpjes. Patiëntenkamer 1 en 2 zijn donker. De sluis en het dagverblijf zijn verlaten. De camera buiten de kamer waar My rust, registreert niet meer dan een gesloten deur. Het personeel van het beveiligingsbedrijf bevindt zich buiten de eerste veiligheidsdeur.
Anders klikt op patiëntenkamer 3 en onmiddellijk vult het beeld het tweede scherm. De plafondlamp in de bewakingscentrale wordt weerspiegeld in het stoffige scherm. Hij schuift zijn stoel dichterbij. Saga zit nog steeds met haar blik op hem gericht.
Hij vraagt zich af wat ze wil. Haar lichte gezicht straalt en haar hals is recht.
Ze masseert haar nek met haar rechterhand, staat op van het bed, doet een paar passen en blijft in de lens staren.
Anders klikt het beeld weg, staat op, kijkt naar de bewaarders en de gesloten deur van de slaapruimte.
Hij loopt naar de veiligheidsdeur, haalt zijn pasje door de lezer en gaat de gang in. De nachtverlichting heeft een sombere grijze tint. De drie deuren glanzen zwak als lood. Hij loopt naar haar deur en kijkt door het pantserglas naar binnen. Saga staat nog steeds midden in de kamer, maar richt haar blik op de deur als hij het luikje opent.
Het licht van het bedlampje straalt vanachter tussen haar benen door.
‘Ik kan niet slapen,’ zegt ze met grote, donkere ogen.
‘Ben je bang in het donker?’ glimlacht hij.
‘Ik heb tien milligram Stesolid nodig, dat kreeg ik in Karsudden altijd.’
Hij denkt dat ze in werkelijkheid nog mooier en tengerder is. Ze beweegt zich met een opmerkelijke doelbewustheid, een zekerheid in haar lichaam, alsof ze een profturnster of ballerina is. Hij ziet het dunne, strakke hemdje dat donker is van het zweet. De welving van de perfecte schouders, de tepels onder de stof.
Hij probeert zich te herinneren of hij iets over slaapproblemen in Karsudden heeft gelezen. Daarna beseft hij dat dat er eigenlijk niet toe doet. Hij beslist zelf over de medicatie.
‘Wacht even,’ zegt hij en hij gaat een pil halen.
Als hij terugkomt staat het zweet tussen zijn schouderbladen. Hij laat haar het plastic bekertje zien, ze steekt haar hand door het luikje om het aan te pakken, maar hij kan het niet laten een beetje met haar te dollen: ‘Glimlach eens naar me.’
‘Geef me die pil,’ zegt ze alleen, en ze blijft haar hand ophouden.
Hij houdt het plastic bekertje op, buiten bereik van haar uitgestoken hand.
‘Eén glimlachje,’ zegt hij, en hij kietelt haar handpalm.
137
Saga glimlacht naar de arts en blijft hem aankijken tot ze het plastic bekertje krijgt. Hij doet het luik dicht en op slot, maar blijft toch bij de deur staan. Ze loopt de kamer in, doet alsof ze de pil in haar mond stopt, neemt water in haar hand en slikt met haar hoofd in haar nek. Ze kijkt zijn kant niet op, weet niet of hij er nog staat, maar ze gaat even op het bed zitten en doet dan het licht uit. In de bescherming van het donker verbergt ze de pil onder de binnenzool van haar schoen en gaat dan in bed liggen.
Voor ze in slaap valt, ziet ze Bernies gezicht weer, ziet ze hoe de tranen opwelden in zijn ogen toen hij de strop om zijn nek legde.
Zijn stille, worstelende bewegingen, de korte bonzen van zijn hielen tegen de deur, volgen haar de slaap in.
Saga zinkt loodrecht heel diep weg, de helende, vallende slaap in.
Maar op een gegeven moment keert de zandloper om.
En als warme lucht beweegt ze zich omhoog naar waken en opent ze haar ogen plotseling in het donker. Ze weet niet wat haar heeft gewekt. In haar droom waren het Bernies hulpeloos trappende voeten.
Misschien een verafgelegen gerinkel, denkt ze.
Maar het enige wat ze hoort is haar eigen hartslag in haar gehoorgangen.
Ze knippert en luistert.
Het pantserglas van de deur doemt langzaam op als een vierkant van bevroren zeewater.
Ze sluit haar ogen en probeert weer in slaap te vallen. Haar ogen branden van vermoeidheid, maar ze kan niet ontspannen. Iets maakt dat ze haar zintuigen scherpt.
Er tikt iets in de metalen wanden en ze opent haar ogen weer en staart naar het grijze raam.
Plotseling tekent zich een zwarte schaduw af op de ruit.
Ze is klaarwakker, ijzend.
Door het pantserglas kijkt een man bij haar naar binnen. Het is de jonge arts. Heeft hij daar al die tijd gestaan?
Hij kan niets zien in het donker.
Toch staat hij daar, midden in de nacht.
Ze hoort een zwak ruisen.