Siciliaanse verovering(9)
Het hoge woord was eruit. De naakte waarheid lag tussen hen in. Hij had de macht om haar pijn te doen, en hij had die macht ook uitgeoefend.
Zijn gezicht leek uit steen gehouwen toen hij antwoordde: ‘Ik doe dit niet om je pijn te doen. Je hebt mijn bescherming nodig.’
‘Alleen je aanwezigheid doet al pijn,’ riep ze uit, niet langer bij machte die te verhullen. Misschien trok hij zich terug als ze hem gewoon eerlijk vertelde hoe ondraaglijk hun samenzijn voor haar was. Ze moest toch iets uit zijn Siciliaans schuldgevoel kunnen halen? ‘Ik verdraag de herinnering niet, Salvatore, begrijp je dat niet? Ik kan het pas verwerken als jij weg bent.’
Een glimp van pijn verscheen in zijn ogen maar verdween weer meteen. ‘Je kop in het zand steken ís geen verwerken.’
En opeens begreep ze het. Hij wilde een confrontatie afdwingen. De man die het een wrede foltering vond om over zijn gevoelens te spreken wilde het met haar uitpraten. Ze zag het aan zijn ogen, aan zijn strakke kaak. En het was onverdraaglijk. Het verleden doen herleven zou alleen meer pijn doen en niets genezen.
In een wanhopige poging om de confrontatie te vermijden koos ze de minste van twee kwaden. ‘Je zei dat je me mee uit eten wilde nemen.’
‘We moeten praten, Elisa.’
‘Ik ben echt moe, ik heb geen zin om nog te koken.’
Ze zag de geërgerde uitdrukking op zijn gezicht, maar tot haar verbazing liet hij het onderwerp verder rusten.
‘Goed. Als je je niet hoeft om te kleden, kunnen we gaan.’
‘Laat me nog even mijn haren en lippen doen.’
Hij liet haar gaan, zodat ze even een moment voor zichzelf had in het kleine hokje van haar badkamer.
Salvatore vloekte van frustratie. Hij wist dat het moeilijk zou worden om haar weerzin weg te nemen, maar had niet geweten dat het zo goed als onmogelijk zou blijken te zijn.
Elisa was niet alleen boos. Ze haatte hem. Door hem had ze haar baby verloren. Zo direct had ze het nooit gezegd, maar hun laatste ruzie en de spanning van die confrontatie hadden de miskraam ongetwijfeld bespoedigd. Het was een schuld waarmee hij moest leven, maar dan niet met de kennis dat hij daarna niets had ondernomen om het enigszins goed te maken. En daartoe zou hij haar moeten verleiden. Zijn mond vertrok cynisch. Hij wist prima hoe hij haar kon verleiden. Dat was een stuk eenvoudiger dan haar overtuigen van zijn zienswijze. En ook een stuk aangenamer.
Want al beviel het haar niet, haar lichaam reageerde nog altijd onwillekeurig op hem. Haar hartslag versnelde bij de minste aanraking van zijn hand in haar hals. Met voldoende tijd en nabijheid was het alleen de vraag wannéér ze weer in elkaars armen zouden eindigen.
Want wat er ook was gebeurd, hij wilde niets liever dan haar weer in zijn bed te hebben. Zelfs een huwelijk was geen te hoge prijs om zeker te stellen dat al haar passie en vurigheid alleen hém zouden toebehoren.
Elisa kwam uit de badkamer, fragiel maar beeldschoon. Ze had haar haren achterovergekamd en met een kammetje vastgezet. Ze had nu wat meer kleur, maar dat kwam waarschijnlijk door de make-up en niet door de emotie. Niet dat haar groene ogen daar iets van lieten zien. Haar anders zo expressieve blik was van elke emotie gespeend.
‘Ben je zover?’ vroeg ze met een stem die al even vlak was.
Hij verafschuwde die vlakheid, verlangde naar de Elisa zoals ze een jaar geleden was geweest, niet deze stijve vreemdeling. Hoewel hij al een zege geboekt had, zou hij eerst zijn positie moeten zekerstellen voordat hij zou doorgaan.
‘Ik ben zover.’
Alleen het uitspreken van deze woorden kostte haar moeite, want haar oogleden trilden. Hij wilde vloeken. Wat was hij een jaar geleden een enorme stommeling geweest. Ook al was ze volgens haar vader net als haar moeder, in één cruciaal opzicht was ze anders. Toen ze wist dat ze zwanger was, had ze willen trouwen.
Nog steeds wist hij niet zeker of het kind van hem was. Ze waren pas een maand samen toen ze hem had verteld dat ze in verwachting was… Hoe groot was de kans? Toch had hij het risico willen nemen, omdat hij haar permanent in zijn bed en in zijn leven wilde hebben. Die beslissing had hij te laat genomen, en nu had hij de rest van zijn leven om die stommiteit te betreuren.
‘Laten we gaan,’ zei hij en nam haar bij de hand.
Ze probeerde zich los te trekken, zoals ze steeds elke aanraking had vermeden sinds ze elkaar die ochtend hadden ontmoet in de juwelierszaak. En net als tevoren liet hij haar niet los. Ze moest weer wennen aan zijn aanraking. Een andere optie bestond voor hem niet.
‘Waar gaan we naar toe?’
‘Maakt het wat uit?’
Twee uur later waren ze na een rampzalige maaltijd weer terug in het appartement. Ze had hem op alle manieren gemeden, zijn blik, zijn aanraking, elk gesprek. De spanning was van beiden af te lezen. Ze geeuwde.