Hoofdstuk 1
Met een voor hem ongebruikelijke aarzeling bleef Salvatore stilstaan bij de winkeldeur van de juwelier. Het was niets voor hem om terug te deinzen voor een confrontatie. Hij gedijde juist bij het van man-tot-man duel in de grote zakenwereld en zelfs het gevecht met de blote vuist dat soms onvermijdelijk was, maar dit was van totaal andere orde.
Natuurlijk was het een confrontatie, maar het had niets te maken met zaken.
Hij maakte zichzelf niet wijs dat Elisa hem dankbaar zou zijn voor zijn bemoeienis met haar leven, al was dat op verzoek van haar bezorgde vader. Het hele afgelopen jaar had ze haar best gedaan om Salvatore te mijden alsof hij een dodelijke besmettelijke ziekte had. Ze haatte hem even hartstochtelijk als ze zich ooit aan hem had gegeven.
Dat kon hij haar niet kwalijk nemen.
Ze had reden te over om haar ex-minnaar te haten, maar dat wilde niet zeggen dat hij zich zou neerleggen bij zijn verbanning uit haar leven. Dat kon hij niet. Zijn Siciliaanse inborst verbood hem zo’n schuld open te laten staan. Ook al wilde ze er op dit moment misschien niet aan, de familie Di Vitale was een familie van eer, en hij zou de naam niet te schande maken.
Hij duwde de deur van Adamo Jewelers open en fronste het voorhoofd toen hij de zwakke zoemer niet hoorde die zijn entree had moeten aankondigen. Dat was toch een minimale veiligheidsmaatregel om het personeel te waarschuwen dat een klant was gearriveerd.
In twee passen was hij binnen.
Ze stond samen met een jong stel gebogen over een van de vitrines. Haar zachte stem zweefde naar hem toe, al kon hij de woorden niet verstaan. Het glanzend bruine haar, dat hij het liefst over witzijden lakens gespreid zag, had ze in een strak knotje gebonden. Het enige voordeel van dit ouderwetse kapsel was dat haar slanke hals mooi uitkwam. Hij liet zijn ogen glijden over de pulserende ader die zo heftig tekeer kon gaan bij seksuele opwinding.
Ze was met haar gebruikelijke flair gekleed in een mouwloze blouse in de kleur van haar mosgroene ogen. De strakke rok in een donkerder tint sloot om haar slanke heupen en wespentaille en liet slechts een stukje boven haar enkels bloot. Maar als ze zich bewoog, bood de split achter een verrukkelijk zicht op de benen die hij zo graag hartstochtelijk om zijn lichaam voelde verkrampen.
Hij knarsetandde om de voorspelbare reactie op deze gedachten in zijn onderbuik.
Hij begeerde haar. Nog steeds, en hij betwijfelde of het verlangen om zijn lichaam met dat van haar te verenigen ooit zou afnemen. In een jaar afwezigheid was dat niet gebeurd. Een jaar waarin hij niet eens had geprobeerd een andere vrouw aan te raken. Zo’n lichamelijk verlangen kon veel goedmaken… zelfs een huwelijk.
Het was de enige weg die voor hem open lag. De enige manier om boete te doen voor zijn zonden.
Ze zei iets tegen het stel en liep om de vitrine heen om een blad met diamanten tevoorschijn te halen. Op dat moment zag ze hem.
Alle kleur trok weg uit haar gezicht en haar ogen, zodat ze bleek wintergrijs werden. Het was het tegendeel van de reactie die ze ooit had gehad op zijn binnenkomst, toen haar ogen hadden opgelicht van genegenheid en hem warm hadden verwelkomd. Dat warme welkom was er nu niet.
Nee. Afgrijzen beschreef haar gevoel nu het best.
Het blad ontglipte haar en kwam met een doffe plof op de vitrine terecht.
‘Alles goed met u?’
Elisa dwong haar blik naar de man die haar had aangesproken in plaats van naar de geestverschijning uit het verleden bij de ingang te kijken. Ze wist een glimlach op haar gezicht te forceren. ‘Ja, prima.’ Ze hield het plateau weer recht. ‘U wilde de marquise geslepen solitair zien?’
De ogen van de jonge vrouw lichtten op, en ze knikte. Ze wendde zich tot haar verloofde met zo’n verliefde blik, dat het Elisa pijn deed. Ooit had zij zich zo gevoeld.
Maar Salvatore had haar liefde even onherstelbaar vernietigd als het lot hun baby.
Ze haalde de ring uit zijn houder en glimlachte naar het stel, nu oprechter. Het was goed om lief te hebben en liefgehad te worden. Het feit dat haar eigen leven nog zo weinig kans had op zo’n uitkomst mocht niets afdoen aan het jonge geluk van dit tweetal.
‘Waarom past u hem niet even?’
De jongeman, David geheten, schoof de ring teder om de vinger van zijn verloofde.
‘Hij past perfect,’ bracht ze ademloos uit.
Elisa’s glimlach kostte ditmaal geen enkele moeite. De koop was beklonken. Adamo Jewelers kon dat goed gebruiken. Wanhopig goed zelfs.
‘Het ziet er beeldschoon uit.’
Ze had zichzelf er bijna van overtuigd dat hij er niet was. Dat hij een hersenspinsel was – een dagdroom… of eerder een nachtmerrie.
Het meisje keek glunderend naar Salvatore, alsof híj de weldoener was. Elisa wist wel beter.
‘Dank u, signor.’
‘Als ik op de ring af ga, zijn gelukwensen wel op hun plaats, hè?’