Reading Online Novel

Schaduwland(70)



Terwijl Sabine de voordeur opent met haar sleutel, werpt ze een blik over haar schouder naar mij. ‘Ever? Is dat goed? Vind je het goed om pizza te bestellen?’

Ik haal mijn schouders op en denk aan de twee vegetarische pizzapunten die Jude voor me had laten liggen. Die heb ik in kleine stukjes gescheurd en door de wc gespoeld zodra hij weg was. ‘Ik zie wel. Ik heb op m’n werk ook al wat gegeten.’ Ik kijk haar aan en hoop dat dit het perfecte moment is om daarover te beginnen. Ze gaat vast niet tekeer zolang Munoz (Paul!) erbij is.

‘Heb je een baan?’ Met grote ogen en haar mond half open gaapt ze me aan in de deuropening.

‘Uh-huh.’ Ik trek mijn schouders naar voren en begin al aan mijn arm te krabben zonder dat het jeukt. ‘Had ik dat nog niet verteld?’

‘Nee.’ De blik waarmee dat gepaard gaat zegt genoeg – en belooft weinig goeds. ‘Nee, dat heb je me beslist nog niet verteld.’

Nonchalant pluk ik aan de rand van mijn shirt alsof het me weinig interesseert. ‘Nou ja, dan weet je het nu. Ik heb een echte, betaalde baan.’ Gevolgd door een lachje dat zelfs in mijn oren nep en nerveus klinkt.

‘En waar komt dit zogenaamde baantje opeens vandaan?’ Ze praat nu zachter en lager terwijl ze Munoz in de gaten houdt, die doorloopt naar de zitkamer. Misschien dat hij zo de gespannen sfeer wil ontlopen die nu dankzij mij in de lucht hangt. Goed gedaan, Ever!

‘In het centrum. Bij een winkel waar ze boeken verkopen. En zo.’

Ze knijpt haar ogen tot spleetjes.

‘Luister,’ zeg ik dan. ‘Kunnen we het hier niet een andere keer over hebben? Ik wil echt niet dat jullie te laat zijn voor je reservering.’ Ik kijk naar de kamer waar Munoz wat ongemakkelijk ineengedoken op de bank zit.

Daarna kijkt Sabine in die richting, met een ernstige blik. Haar stem is nog steeds laag, maar nu ook dringend. ‘Ik vind het leuk voor je dat je een baantje hebt gevonden, Ever. Echt waar. Maar ik had het prettig gevonden als je het me had verteld. Nu moeten we op kantoor op zoek naar iemand anders...’ Ze schudt haar hoofd. ‘Goed, we hebben het hier later nog wel over. Vanavond. Zodra ik terug ben.’

Dolblij te horen dat Sabine geen plannen heeft om tot de volgende ochtend bij Munoz te blijven, kijk ik haar aan en leg dan uit: ‘Het zit zo... Havens kat is overleden en ze houdt een begrafenisceremonie. Ze is echt heel erg overstuur en het kan vrij laat worden vanavond. Dus...’ Ik laat de rest van de zin in de lucht hangen, zodat Sabine zelf de rest kan bedenken.

‘Oké, dan wordt het morgen.’ Ze draait zich om. ‘Ga nu maar even met Paul kletsen zodat ik me kan verkleden.’

Ze holt de trap op en het koffertje zwabbert naast haar. Terwijl ik haar hakken nog hoor klikken, loop ik naar de zitkamer, waar ik achter een grote, brede stoel ga staan. Ik kan bijna niet geloven dat dit allemaal echt gebeurt.

‘Voor alle duidelijkheid: ik ga dus echt geen Paul zeggen, hoor.’ Munoz draagt designerjeans met zijn shirt er losjes overheen. Ook valt me zijn hippe horloge op en de schoenen die veel te cool zijn voor een leraar.

‘Gelukkig maar.’ Hij grijnst gemakkelijk en soepeltjes terwijl hij me aankijkt. ‘Anders wordt het wel heel raar op school.’

Ik slik en frunnik aan de stoelleuning. Wat moet ik nu zeggen? Mijn leven is de laatste tijd al buitengewoon genoeg, maar een gezellig kletspraatje met mijn geschiedenisleraar, die ook nog eens een van mijn grootste geheimen kent, maakt het er niet beter op.

Het lijkt erop alsof ik de enige ben die zich ongemakkelijk voelt. Munoz zit er ontspannen bij, achterovergeleund tegen de bank met zijn enkel rustend op de knie van zijn andere been. Alsof hij zich al thuis voelt. ‘Wat is je relatie tot Sabine precies?’ vraagt hij terwijl hij zijn armen spreidt en op de leuning laat rusten.

‘Ze is mijn tante.’ Ik kijk naar zijn gezicht, op zoek naar tekenen van ongeloof, verbazing, verrassing of wat dan ook, maar hij vindt het blijkbaar interessant. ‘Ze is mijn wettige voogd sinds mijn ouders zijn overleden.’ Ik haal mijn schouders onbewust op en kijk hem aan.

‘Dat wist ik niet. Wat erg...’ Hij trekt zijn neus omhoog en zijn stem sterft weg om plaats te maken voor een sombere stilte.

‘Mijn zusje is ook dood,’ zeg ik knikkend. Ik kan nu niet meer stoppen. ‘En Buttercup ook. Onze hond.’

‘Ever...’ Hij schudt zijn hoofd zoals mensen altijd doen wanneer ze geen idee hebben hoe jij je moet voelen. ‘Ever, ik...’

‘Ik ook, trouwens,’ val ik hem in de rede. Ik wil zijn voorzichtige medeleven niet horen, de condoleances, het zoeken naar de juiste woorden. Er zijn geen juiste woorden. ‘Ik ben doodgegaan, net als zij, maar het duurde maar een paar seconden. Toen werd ik...’ Tja, wat moet ik nu zeggen? Teruggebracht? Weer tot leven gewekt? Onsterfelijk gemaakt met behulp van een elixir? Ik schud mijn hoofd. ‘Nou ja, toen werd ik wakker.’ Waarom vertel ik hem dit eigenlijk allemaal?