Schaduwland(66)
‘Waarom ben je opgehouden met schilderen? Ik bedoel, dat is toch een mooie manier om zo’n ongewoon lang leven op te tekenen?’ Ik word duizelig van deze discussie.
Hij knikt. ‘Het probleem was dat mijn werk te bekend werd. Ik voelde me verheven en trots en geloof me dat ik er hoogmoedig van werd.’ Hij laat een schamper lachje horen. ‘Ik schilderde als een bezetene, volledig geobsedeerd. Ik deed niets anders meer. Zo bezat ik een enorme collectie die veel te veel aandacht trok. Ik realiseerde me het gevaar toen nog niet. Kort daarna...’
Ik kijk naar het visioen dat hij me laat zien. ‘Kort daarna brak er brand uit,’ fluister ik als ik de verwoestende oranje vlammen hoog de lucht in zie reiken.
‘Alles werd vernietigd.’ Hij knikt. ‘Wat de buitenwereld betreft, kwam ik ook om in dat vuur.’
Ik hap naar lucht en kijk hem sprakeloos aan.
‘Voor ze de vlammen konden doven, was ik al verdwenen. Ik heb heel Europa doorgereisd. Als een nomade vluchtte ik van de ene plek naar de andere. Ik heb mijn naam een paar keer veranderd, tot er genoeg tijd voorbij was gegaan en mensen hem niet meer herkenden. Uiteindelijk kwam ik terecht in Parijs, waar we elkaar voor het eerst ontmoetten, zoals je weet. De rest is bekend. Maar, Ever...’ Hij kijkt me aan en hoopt het niet te hoeven zeggen. Ik vermoed wat er komt, maar ik wil het horen. ‘Dit hele verhaal moet je één ding duidelijk maken. Over niet al te lange tijd moeten we vertrekken.’
Het verbaast me dat ik dit zelf niet eerder bedacht heb. Het ligt zo voor de hand en toch zag ik het niet. Ik heb het al die tijd weten te negeren, ik heb de andere kant op gekeken en gedaan alsof de regels voor mij niet gelden. Goede ontkenningsfase, hè?
‘Je zult niet veel meer verouderen,’ zegt hij strelend over mijn wang. ‘En geloof me, het duurt niet lang voor je vrienden dat merken.’
‘Toe, zeg.’ Ik doe mijn best vrolijk te blijven klinken onder deze omstandigheden. ‘We wonen in Orange County, hoor. Plastische chirurgie is hier heel normaal. Niemand wordt ouder. Echt. Niemand. Joh, we kunnen hier makkelijk de komende honderd jaar blijven wonen!’ Ik lach geforceerd, maar als ik zie hoe Damen me onderzoekend aankijkt, besef ik dat de situatie ernstig genoeg is en een stom grapje niet helpt.
Ik loop naar de bank in het midden van de ruimte, ga zitten en verberg mijn gezicht in mijn handen. ‘Wat moet ik tegen Sabine zeggen?’ fluister ik zodra Damen naast me komt zitten en geruststellend een arm om mijn schouders slaat. ‘Ik bedoel, ik kan mijn eigen dood niet in scène zetten. Dat forensisch onderzoek van tegenwoordig maakt het allemaal wat ingewikkelder dan in jouw tijd.’
‘Dat zien we wel zodra het zover is,’ zegt hij. ‘Het spijt me. Ik had je dit veel eerder moeten vertellen.’
Als ik hem aankijk, weet ik dat het weinig uitmaakt. Eigenlijk helemaal niets, zelfs. Ik weet nog goed hoe hij me die dag vertelde over zijn onsterfelijkheid. Hij heeft voorzichtig uitgelegd dat ik nooit meer die brug naar het hiernamaals kan oversteken, nooit meer bij mijn familie zal zijn. En toch heb ik ja gezegd. De rest heb ik meteen uit mijn gedachten gewist. Ergens rekende ik erop dat er wel een uitweg zou zijn, dat ik er wel iets op zou verzinnen. Ik had mezelf van alles willen aanpraten als ik maar de rest van de eeuwigheid met hem kon delen. Dat is niet veranderd.
Ik weet niet wat ik tegen Sabine moet zeggen. Of hoe ik aan onze vrienden ga uitleggen dat we ons boeltje pakken en ervandoor gaan. Maar het enige wat voor mij telt is dat ik bij hem kan zijn. Alleen dan voel ik me compleet.
‘We zullen een goed leven leiden, Ever. Dat beloof ik je. Je zult hebben wat je hartje begeert en je nooit vervelen. Niet met alle mogelijkheden die het leven ons biedt. Het enige punt is dat al onze relaties van korte duur zullen zijn – behalve die tussen ons. Daar valt niets aan te doen. Er is geen uitweg. Het is nu eenmaal zo.’
Ik haal diep adem en knik. Ik kan me nog herinneren hoe hij in het begin vertelde dat hij slecht was in afscheid nemen. Die gedachte hoort hij en hij grijnst. ‘Ik weet het. Je zou denken dat je eraan gewend raakt, maar dat is niet zo. Meestal is het makkelijker om gewoon te verdwijnen en geen afscheid te nemen.’
‘Voor jou misschien,’ merk ik droogjes op. ‘Maar niet voor de mensen die je achterlaat.’
Hij komt overeind van het bankje en trekt me mee. ‘Ach ja, ik ben ijdel en egoïstisch, wat verwacht je nou van me?’
‘Dat bedoel ik helemaal niet! Ik...’
‘Kom op,’ zegt hij. ‘Je hoeft mij niet te verdedigen. Ik weet wat ik ben – althans, hoe ik ooit was.’
We lopen bij de schilderijen vandaan, maar ik wil nog niet weg. Nog eventjes. Iedereen die zijn grootste passie heeft opgegeven en is weggelopen zonder om te kijken, zoals hij, verdient een tweede kans.