Politie(177)
Geen geluid binnen en geen geluid buiten.
Harry pakte zijn mobieltje. De alarmcentrale. Delta. Die konden met springstof de deur open krijgen. Hij keek naar de klok op de televisie. Drie minuten en vier seconden. Ze hadden niet eens de tijd om uit te rijden naar het adres. Twee minuten en negenenvijftig seconden. Hij staarde naar zijn adressenlijst. R.
Rakel.
Haar bellen. Afscheid nemen. Van haar en Oleg. Vertellen dat hij van hen hield. Dat ze moesten leven. Beter leven dan hij had gedaan. De laatste twee minuten met hen samen zijn. Niet alleen sterven. Gezelschap hebben, deze laatste traumatische gebeurtenis met hen delen, hen van de dood laten proeven, hen voor de rest van hun leven zijn laatste nachtmerrie meegeven.
‘Verdomme, verdomme!’
Harry liet de telefoon weer in zijn zak glijden. Keek rond. De deuren waren verwijderd. Zodat niemand zich daarachter kon verstoppen.
Twee minuten en veertig seconden.
Harry liep naar de keuken, die in het korte deel van het L-vormige appartement zat. Hij was niet diep genoeg, een pijpbom van die grootte zou alles hierbinnen ook vernielen.
Hij staarde naar de koelkast. Deed hem open. Een pak melk, twee flesjes bier en een blikje leverpastei. Een seconde twijfelde hij tussen het bier en de paniek voor hij voor de paniek koos. Hij rukte de glazen platen, de la en de plastic bakken uit de koelkast. Ze kletterden achter hem op de grond. Hij kroop in elkaar en probeerde zichzelf erin te persen. Kreunde. Hij kon zijn nek niet voldoende buigen om zijn hoofd erin te krijgen. Probeerde het opnieuw. Vervloekte zijn lange benen terwijl hij probeerde ze zo min mogelijk volume in te laten nemen.
Het ging verdomme niet!
Hij keek op de klok van de televisie. Twee minuten en zes seconden. Harry deed eerst zijn hoofd erin, trok zijn knieën onder zich, maar nu wilde zijn rug niet voldoende buigen. Verdomme, verdomme! Hij lachte luid. Het aanbod in Hongkong van gratis yoga dat hij had afgeslagen, zou hem dat nu de kop kosten?
Houdini. Hij herinnerde zich iets over in- en uitademen en ontspanning.
Hij ademde uit, probeerde nergens anders aan te denken, concentreerde zich op ontspanning. Niet aan de seconden denken. Alleen maar voelen hoe de spieren en de ledematen coöperatief werden, flexibeler. Hij voelde hoe hij zichzelf beetje bij beetje comprimeerde.
Het ging.
Wel verdomd, het ging! Hij zat in de koelkast. Een koelkast met voldoende metaal en isolatie om het te kunnen overleven. Misschien. Als het geen pijpbom uit de hel was.
Hij legde zijn hand op de rand van de deur, wierp een laatste blik op de televisie voor hij de deur wilde dichtdoen. Een minuut en zevenenveertig seconden.
Hij wilde de deur dichtdoen, maar zijn hand luisterde niet. Luisterde niet omdat de hersenen weigerden af te wijzen wat de ogen hadden gezien, maar wat het verstandige deel van de hersenen probeerde te negeren. Negeren omdat het geen relevantie had voor het enige dat belangrijk was: overleven, zichzelf redden. Negeren omdat hij geen mogelijkheid zag, geen tijd meer had, geen medelijden had.
Het gehakt in de stoel.
Daar waren twee witte vlekken in gekomen.
Wit als van oogwit.
Dat hem door het plastic aanstaarde.
De duivel leefde nog.
Harry schreeuwde, wrong zichzelf weer uit de koelkast. Draafde naar de stoel terwijl hij de televisie van opzij in de gaten hield. Een minuut en eenendertig seconden. Hij rukte het plastic van zijn gezicht. De ogen in het gehakt knipperden en hij hoorde vaag een ademhaling. Hij moest een beetje lucht hebben gekregen doordat er een gat in het plastic was geprikt door het gebroken bot.
‘Wie heeft dit gedaan?’ vroeg Harry.
Hij kreeg slechts een zucht ten antwoord. Het vleesmasker begon als gesmolten kaarsvet naar beneden te druppen.
‘Wie is hij? De politieslager?’
Nog steeds alleen maar een zucht.
Harry keek op de klok. Een minuut en zesentwintig seconden. Het kostte tijd om weer in de koelkast te kruipen.
‘Vooruit, Truls! Ik kan hem pakken.’
Een bel bloed begon te groeien en Harry begreep dat daar de mond moest zitten. Op het moment dat de bel knapte kwam er een bijna onhoorbaar gefluister: ‘Hij had een masker. Sprak niet.’
‘Wat voor masker?’
‘Groen. Alles groen.’
‘Groen?’
‘Chi… rurg…’
‘Chirurgenmasker?’
Een knikje en toen ogen die weer dichtgingen.
Een minuut vijf.
Er was niet meer te halen. Hij liep terug naar de koelkast. Deze keer ging het sneller. Hij gooide deur dicht en het licht ging uit.
Hij huiverde in het donker, telde de seconden. Negenenveertig.
Die duivel zou toch sterven.
Achtenveertig.
Beter als iemand het werk deed.
Zevenenveertig.
Groen masker. Truls Berntsen had Harry gegeven wat hij wist zonder er iets voor terug te vragen. Dus er zat toch nog iets van een politieman in hem.
Zesenveertig.