Politie(169)
Maar ze was niet ongerust en ze checkte niet. Ze knikte slechts en zei: ‘Dat ben ik.’
‘En ik ben Silje Gravseng.’
Het meisje keek Rakel afwachtend aan alsof ze een reactie verwachtte, ze dacht kennelijk dat haar naam haar iets zou moeten zeggen. Het meisje hield haar handen op de rug. Een psycholoog had haar eens uitgelegd dat mensen die iets te verbergen hadden hun handen op de rug hielden. Ja, dacht ze. De handen.
Rakel glimlachte. ‘Waarmee kan ik je helpen, Silje?’
‘Harry is… was mijn docent.’
‘Ja?’
‘Ik moet iets over hem vertellen. En over mij.’
Rakel fronste haar voorhoofd. ‘O ja?’
‘Mag ik binnenkomen?’
Rakel aarzelde. Ze had geen zin in andere mensen in huis. Alleen Oleg en zij moesten er zijn als hij thuiskwam. Met hun drieën. Niemand anders. In elk geval niet iemand die iets over hem te vertellen had. En over zichzelf. Maar het gebeurde toch. Haar blik ging onwillekeurig naar haar buik.
‘Het duurt niet lang, mevrouw Fauke.’
Mevrouw. Wat had Harry haar verteld? Ze dacht na over de situatie. Oleg had zijn muziek weer harder gezet. Toen deed ze de deur open.
Het meisje stapte naar binnen, boog voorover en begon haar joggingschoenen uit te doen.
‘Dat is niet nodig,’ zei Rakel. ‘We handelen dit even snel af, oké? Ik heb het een beetje druk.’
‘Juist,’ zei het meisje glimlachend. Nu pas, in het fellere licht, zag Rakel dat haar gezicht bezweet was. Ze liep achter Rakel aan naar de keuken. ‘De muziek,’ zei ze. ‘Is Harry thuis?’
Rakel voelde het nu. De onrust. Het meisje had de muziek automatisch gekoppeld aan Harry. Was dat omdat ze wist dat Harry naar deze muziek luisterde? En de gedachte kwam op voor Rakel haar kon verwerpen: was het muziek waar hij en dit meisje naar hadden geluisterd?
Het meisje ging aan de grote tafel zitten. Legde haar handpalmen op de tafel, ging over het tafelblad. Rakel nam haar bewegingen op. Ze streelde het hout alsof ze al wist hoe ruw, onbehandeld hout tegen de huid voelde, dat het behaaglijk en levend was. Haar blik bleef hangen bij de koffiebeker van Harry. Had ze…
‘Wat wilde je me vertellen, Silje?’
Zonder haar blik af te wenden van de beker glimlachte het meisje triest, het was bijna een verdrietige glimlach.
‘Heeft hij echt niets over me verteld, mevrouw Fauke?’
Rakel sloot een ogenblik haar ogen. Dit gebeurde niet. En wat ook niet gebeurde, was dat ze dacht dat het niet gebeurde. Ze vertrouwde hem. Ze opende haar ogen weer.
‘Zeg wat je te zeggen hebt alsof hij niets heeft verteld, Silje.’
‘Zoals u wilt, mevrouw Fauke.’ Het meisje keek op van de beker en keek haar aan. Het was een bijna onnatuurlijk blauwe blik, onschuldig en onwetend als een kind. En, dacht Rakel, wreed als van een kind.
‘Ik wil u vertellen over de verkrachting,’ zei Silje.
Rakel merkte plotseling dat ze problemen had met ademhalen, alsof iemand zojuist had gestofzuigd en alle zuurstof had opgezogen. Als het vacuüm zuigen van plastic zakken waarin dekbedden zitten.
‘Welke verkrachting?’ kon ze uitbrengen.
De duisternis viel al bijna toen Bjørn Holm eindelijk de auto ontdekte.
Hij was afgeslagen bij Klemetsrud en in oostelijke richting doorgereden over de provinciale weg 155, maar had kennelijk het bord Fjell gemist. Pas op de terugweg, toen hij begreep dat hij te ver was doorgereden en moest omkeren, had hij het gezien. De weg was nog rustiger dan de 155 en nu het donker werd, leek de omgeving volkomen verlaten. Het dichte bos aan weerszijden leek al op te rukken toen hij de achterlichten van de auto langs de kant van de weg zag.
Hij ging langzamer rijden en keek in de spiegel. Alleen maar donker achter hem, alleen maar een paar brandende rode lichten voor hem. Bjørn zette zijn auto achter de ander en schakelde de motor uit. Stapte uit. Ergens in het bos riep een vogel hol en melancholiek. Roar Midtstuen zat op zijn hurken langs de kant van de weg in het licht van zijn koplampen.
‘Je bent gekomen,’ zei Roar Midtstuen.
Bjørn pakte zijn broekriem vast en hees zijn broek op. Dat was iets wat hij was gaan doen, hij wist niet precies waar dat gebaar vandaan kwam. Hoewel, dat wist hij wel. Zijn vader hees altijd zijn broek op als inleiding op iets, een prefix op iets belangrijks wat gezegd, uitgesproken, gedaan moest worden.
‘Dus hier is het gebeurd,’ zei Bjørn.
Roar knikte. Keek naar het boeket bloemen dat hij op het asfalt had gelegd. ‘Ze had hier in de buurt met vrienden geklommen. Onderweg terug stopte ze hier om even te plassen in het bos. Ze zei dat de anderen moesten doorfietsen. Ze denken dat het gebeurd moet zijn toen ze uit het bos kwam en weer op de fiets stapte. Gretig om de anderen weer in te halen, snap je? Weet je, zo’n meisje was ze.’ Hij moest zijn best doen om zijn stem onder controle te houden. ‘Toen moet ze wat geslingerd hebben, misschien was ze nog niet helemaal in balans en daardoor…’ Roar keek op om aan te geven waar de auto vandaan moest zijn gekomen, ‘… er waren geen remsporen. Niemand die zich herinnerde hoe de auto eruitzag, hoewel hij de anderen kort daarna is gepasseerd. Maar ze waren druk aan het praten over de klimtocht die ze hadden gemaakt en ze zeiden dat ze door meerdere auto’s waren ingehaald. Ze waren al een heel eind op weg naar Klemetsrud voor ze ineens dachten dat Fia er allang had moeten zijn, dat er iets met haar gebeurd moest zijn.’