Reading Online Novel

Politie(133)



‘Nee,’ zei Aurora en ze hield haar hoofd scheef, ze vroeg zich af waarom de man met zo’n aardige stem sprak, die klonk namelijk niet alsof die echt van hem was. Het was dezelfde stem die haar vriendin Emilie gebruikte als ze Aurora om een gunst vroeg. Als ze een favoriet kledingstuk wilde lenen of zoiets, waar Aurora geen zin in had omdat ze die altijd zo vuil terugkreeg.

‘Dan moet je eens naar muziek van Pink Floyd luisteren.’

‘Wie is dat?’

De man keek rond. ‘We kunnen wel even naar binnen gaan, naar een pc, dan kan ik het je laten horen. Terwijl we op je papa wachten.’

‘U kunt het voor me spellen, dan herinner ik het me wel.’

‘Ik kan het je beter laten zien. Dan hoop ik dat ik gelijk een glas water kan krijgen.’

Aurora keek hem aan. Nu hij lager zat dan zij, viel de zon weer op haar gezicht, maar ze werd niet warmer. Vreemd. Ze leunde achterover op de schommel. De man lachte. Ze zag iets glinsteren tussen zijn tanden. Als de punt van zijn tong die er even was en weer verdween.

‘Kom op,’ zei hij en hij kwam overeind. Hij pakte ter hoogte van haar hoofd het touw van de schommel vast.

Aurora gleed van de schommel en glipte onder zijn arm door. Ze begon naar het huis te lopen. Ze hoorde zijn voetstappen achter zich. Zijn stem.

‘Je zult het mooi vinden, Aurora. Ik beloof het je.’

De zalvende stem van een priester. Dat was een uitdrukking van papa. Misschien was hij toch Jezus? Maar Jezus of niet, ze wilde niet dat hij meeging naar binnen. Toch bleef ze doorlopen. Want wat moest ze tegen papa zeggen? Dat ze iemand niet had binnengelaten en geen glas water wilde geven? Nee, dat kon ze toch niet doen. Ze ging langzamer lopen om zichzelf tijd te geven om na te denken, om een smoes te verzinnen waarom hij niet mee naar binnen kon. Maar ze kon niks verzinnen. En omdat ze langzamer liep, kwam hij dichterbij en kon ze zijn ademhaling horen. Zwaar, alsof hij buiten adem raakte van die paar passen vanaf de schommel. En zijn adem rook ook vreemd, die deed haar denken aan nagellakremover.

Vijf voetstappen nog naar de trap. Een smoes. Twee voetstappen. De trap. Vooruit. Nee. Ze waren bij de deur.

Aurora slikte. ‘Ik geloof dat de deur op slot zit,’ zei ze. ‘We moeten buiten wachten.’

‘O?’ zei de man terwijl hij boven aan de trap rondkeek, alsof hij op zoek was naar papa ergens achter het hek. Of naar de buren. Ze voelde de warmte van zijn arm die over haar schouder ging, de deurklink vastpakte en die naar beneden duwde. De deur ging open.

‘Nee, maar,’ zei hij en zijn ademhaling ging nu nog sneller. En er was een lichte trilling in zijn stem gekomen. ‘We hebben geluk.’

Aurora draaide zich om naar de deuropening. Staarde in de schemerige hal. Alleen maar een glas water. En die muziek met die stemmen die haar niet interesseerde. In de verte klonk het geluid van een grasmaaier. Kwaad, agressief, dwingend. Ze stapte over de drempel.

‘Ik moet…’ begon ze, ze stopte abrupt en voelde op datzelfde moment zijn hand op haar schouder alsof die in haar verdween. Ze voelde de warmte van zijn huid waar de halsopening van haar trui eindigde en haar eigen huid begon. Ze voelde haar eigen kleine hartje hard kloppen. Hoorde nog een grasmaaier. Die geen grasmaaier was, maar het hectische, pruttelende geronk van een kleine motor.

‘Mama!’ riep Aurora en ze maakte zich los uit zijn greep, glipte langs hem heen, sprong van de vier treden van de trap, belandde op het grind en zette af. Ze riep over haar schouder: ‘Ik moet haar helpen met de boodschappen.’

Ze rende naar het hek, luisterde naar voetstappen achter zich, maar het gekraak van haar eigen joggingschoenen was bijna oorverdovend. Toen was ze bij het hek, ze rukte het open en zag mama voor de garage uit de kleine, blauwe auto stappen.

‘Hoi meisje,’ zei mama en ze keek haar vragend aan. ‘Jij hebt haast.’

‘Er is iemand die vraagt naar papa,’ zei Aurora en ze besefte dat het grindpad langer was dan ze had gedacht, ze was in elk geval buiten adem. ‘Hij staat bij de trap.’

‘O?’ zei haar moeder, ze gaf haar een boodschappentas die op de achterbank stond, gooide het portier dicht en liep samen met haar dochter door het hek.

Er was niemand op de trap, maar de deur van het huis stond nog open.

‘Is hij naar binnen gegaan?’ vroeg moeder.

‘Weet ik niet,’ zei Aurora.

Ze liepen het huis in, maar Aurora bleef in de hal staan, bleef in de buurt van de openstaande deur terwijl haar moeder langs de woonkamer doorliep naar de keuken.

‘Hallo?’ kon ze haar moeder horen roepen. ‘Hallo?’

Toen was ze zonder boodschappentas weer terug in de hal.

‘Er is niemand, Aurora.’

‘Maar hij was hier, ik zweer het!’