Politie(12)
De auto reed naar de achterkant van het Rådhus. Mikael stapte uit en liep de trappen naar de ingang op. Sommige mensen beweerden dat dit de eigenlijke hoofdingang was zoals de architecten Arneberg en Poulsson het ergens in de jaren twintig hadden bedoeld, dat door een misverstand de tekening was gedraaid. Toen dit eind jaren veertig werd ontdekt was de bouw al zo ver gevorderd dat men erover zweeg en deed alsof er niets aan de hand was. Men hoopte dat de reizigers die via de Oslofjord de hoofdstad binnen kwamen niet in de gaten hadden dat ze eigenlijk naar de dientingang van het Rådhus keken.
De Italiaanse leren zolen tikten zacht tegen de stenen vloer toen Mikael Bellman naar de receptie marcheerde, waar een vrouw achter de balie hem met een stralende lach ontving met de woorden: ‘Goedendag, commissaris. Ze zit al te wachten. Negende verdieping, aan het eind van de gang links.’ Onderweg naar boven bekeek Bellman zichzelf in de spiegel van de lift. En bedacht dat dat precies was wat hij deed: onderweg zijn naar boven. Ondanks deze moordzaak. Hij trok zijn zijden stropdas recht die Ulla voor hem in Barcelona had gekocht. Dubbele windsorknoop. Op de middelbare school had hij Truls geleerd hoe je een stropdas moest strikken. Maar alleen de simpele knoop. De deur aan het eind van de gang stond op een kier. Mikael duwde hem open.
Het kantoor was kaal. Het bureau was opgeruimd, de kasten waren leeg en het behang had lichte plekken van de foto’s die er hadden gehangen. Ze zat in de vensterbank. Haar gezicht had de conventionele schoonheid die vrouwen graag ‘mooi’ noemen, maar zonder dat het schattig of lief genoemd kon worden. Ondanks het blonde poppenhaar dat in komische guirlandes rond haar gezicht leek gedrapeerd. Ze was lang en atletisch gebouwd met brede schouders en brede heupen die voor deze gelegenheid in een strakke leren rok waren gehuld. Ze had haar dijbenen over elkaar geslagen. Het mannelijke in haar gezicht –onderstreept door de markante adelaarsneus en een paar koude, blauwe wolvenogen – gecombineerd met een zelfbewuste, uitdagende blik hadden de eerste keer dat Bellman haar zag geleid tot een paar snelle conclusies. Dat Isabelle Skøyen het initiatief nam en een poema was, bereid om risico’s te nemen.
‘Doe de deur dicht,’ zei ze.
Hij had het niet verkeerd gezien.
Mikael deed de deur dicht en draaide de sleutel om. Hij liep naar een van de andere ramen. Het Rådhus stak een stuk boven de huizen met drie en vier verdiepingen uit. Aan de andere kant van het plein troonde de zeshonderd jaar oude Akershus-vesting op zijn hoge wallen met oude, door de oorlog beschadigde kanonnen. De kanonnen stonden gericht op de fjord, die kippenvel leek te hebben omdat het water licht beefde door de ijskoude wind. Het was gestopt met sneeuwen en onder de blauwgrijze wolken baadde de stad in blauwwit licht. De kleur van een lijk, dacht Bellman. Isabelles stem echode tussen de kale muren. ‘Nou schat, wat vind je van het uitzicht?’
‘Imposant. Als ik het me goed herinner had de vorige wethouder van Sociale Zaken een kantoor dat kleiner was en een paar verdiepingen lager zat.’
‘Niet dat uitzicht,’ zei ze. ‘Maar dit.’
Hij draaide zich naar haar om. Oslo’s nieuwe wethouder van Sociale Zaken en drugsproblematiek had haar benen gespreid. Haar slipje lag in de vensterbank naast haar. Isabelle had meerdere malen gezegd dat ze de charme van gladgeschoren schaamlippen nooit had begrepen, maar Mikael meende dat er een tussenweg moest zijn terwijl hij in de wildernis staarde en mompelend herhaalde hij de kwalificatie van het uitzicht. Absoluut imposant.
Ze stampte stevig met haar hakken op het parket en liep op hem af. Veegde een onzichtbaar pluisje van zijn revers. Zelfs zonder stilettohakken zou ze een centimeter groter zijn dan hij, maar nu leek ze boven hem uit te torenen. Dat vond hij niet intimiderend. Integendeel, haar fysieke grootte en dominante persoonlijkheid waren een interessante uitdaging. Dat vergde van hem als man meer dan Ulla’s tengere gedaante en milde toegeeflijkheid deden. ‘Ik vind het gewoon niet meer dan redelijk dat jij mijn kantoor mag inwijden. Zonder jouw… wil tot samenwerking had ik deze functie niet gekregen.’
‘En vice versa,’ zei Bellman. Hij snoof haar parfum op. Die rook bekend. Dit was de geur van… Ulla? Die Tom Ford-parfum, hoe heette die ook alweer? Black Orchid. Die hij altijd voor haar moest kopen als hij naar Parijs of Londen ging omdat die in Noorwegen niet te krijgen was. Dat het toeval was leek onmogelijk.
Hij zag de geamuseerde blik in haar ogen toen ze zijn verbazing zag. Ze vlocht haar handen achter zijn nek in elkaar en leunde lachend achterover. ‘Het spijt me, ik kon het gewoon niet laten.’
Wel verdomd, na het inwijdingsfeest van hun nieuwe huis had Ulla inderdaad geklaagd dat haar flesje parfum weg was, dat een van de deftige gasten die hij had uitgenodigd het gestolen moest hebben. Zelf was hij er tamelijk zeker van geweest dat een oude jeugdvriend de schuldige was, Truls Berntsen namelijk. Het was beslist niet zo dat hij niet wist dat Truls al sinds hun jeugdjaren smoorverliefd was op Ulla. Maar dat had hij uiteraard nooit uitgesproken tegen haar of Truls. Ook zijn verdenking van de diefstal niet. Ondanks alles was het beter dat Truls Ulla’s parfum jatte dan haar slipjes.