Reading Online Novel

Nacht in Parijs(124)





Chantal zat op de achterbank. Saimir reed. Naast hem de man met de vilten hoed, die onophoudelijk in zijn gsm praatte en tussendoor Saimir aanwijzingen gaf waar ze heen moesten. Links, rechts, rechtdoor. De zoveelste sluiproute, nu om de stad uit te komen. Chantal probeerde het gesprek tussen Saimir en de man te volgen. Behalve ‘Bako’ herkende ze de woorden voor ‘telefoon’ en ‘politie’. De conclusie dat Bako’s telefoon afgeluisterd werd en dat de politie hen daardoor in Cholet had weten te traceren, lag voor de hand. Ze vroeg Saimir of haar veronderstelling klopte, waarop hij zich omdraaide en haar kort toeknikte. Achter zijn fanatieke blik meende ze een zweem van angst te zien. Geen wonder als in het hele land de politie achter je aan zat. Ze probeerde zich voor te stellen wat er zou gebeuren als ze hun vluchtpoging staakten. Saimir zou worden ingerekend. Ergens in een afgelegen cel waar niemand hem zou horen, zouden ze hem hardhandig laten weten hoe ze dachten over zigeuners die uit politiebureaus ontsnapten en commissarissen knock-out sloegen. Saimirs bewijsmateriaal ter ontlasting was op illegale wijze verkregen en dus geen cent waard. Iedere advocaat zou er gehakt van maken. Saimir, met zijn strafblad, zou in de bak belanden. Vervolgens kon zij proberen om een paar ronkende artikelen te schrijven die hem zouden vrijpleiten. Maar hoeveel mensen zouden het aandurven om een interview te geven? De hoofdrolspelers zouden zwijgen, of ze zouden alles ontkennen. De rijen gesloten. De zoveelste doofpot een feit. Ze hadden geen keus. Ze moesten wel doorzetten. Jarre was de enige die hen zou kunnen helpen. Ze vroeg zich af hoever zijn invloed reikte, nu hij niet langer het onderzoek leidde. Merkwaardig genoeg maakte de gedachte haar niet onrustig. Ook al had ze Jarre nooit ontmoet, iets zei haar dat ze op de man kon rekenen. Net zoals ze Saimir blind vertrouwde.

Een lange rechte weg. Akkers, velden. Een saai vlak landschap. Cholet lag inmiddels ver achter hen. De sfeer in de auto was een stuk verbeterd. Saimir en de man met de vilten hoed praatten en lachten. Chantal stelde zich voor hoe ze grappen maakten over het feit dat ze de politie te slim af waren geweest. In een poging zich te oriënteren probeerde ze de plaatsnamen die op de borden stonden terug te vinden op de landkaart. Ze bevonden zich ergens ten oosten van Cholet. Nog meer akkers en velden, nauwelijks bebouwing. De man met de vilthoed wees naar rechts, waarna Saimir een landweg insloeg. Het asfalt ging over in zand afgewisseld met een paar verharde stroken. Aan weerszijden velden met metershoge zonnebloemen. De man sprak steeds enthousiaster in zijn gsm, ten teken dat ze de afgesproken plek naderden. Een kruising. Een bordje wees naar een dorpje waarvan ze de naam de laatste minuten steeds vaker had gehoord. De weg werd nog smaller. De bocht draaide naar links. Even verderop, naast een rode auto in de berm, stond iemand driftig met zijn armen te zwaaien.





Donderdagavond


De avenue de Nantes lag aan de overkant van het spoor. Op nummer 148 bevond zich een bar die Le Victor Victoria heette en er nogal louche uitzag. Door de vitrages voor het raam waren slechts een paar rode en gele spotjes te zien. Binnen klonk ‘Comme d’habitude’ van Claude François, zo hard dat Chantal het gevoel had dat het trottoir onder haar voeten trilde. Naast de ingang van de bar was nog een deur. Zes bellen met evenveel naambordjes. Bruno Marcheix was de enige Franse naam. De andere bewoners leken allemaal uit Afrika afkomstig te zijn.

Ze belde aan. Geen reactie. Nadat ze voor een tweede keer had aangebeld en er weer niemand opendeed, stak ze de straat over en liep naar Saimir, die even verderop over de reling stond gebogen en net deed of hij het spoorwegemplacement bewonderde.

‘Hij is er niet,’ zei ze.

Saimir knikte. Het afgelopen halfuur had hij nauwelijks iets gezegd, alsof hij zich innerlijk voorbereidde op wat er ging komen.

‘Vijf andere bewoners,’ ging ze verder. ‘Volgens mij is het een pension.’

‘Drie kamers aan de voorkant, drie aan de achterkant,’ mompelde hij. ‘De zolder lijkt mij niet bewoond.’

‘Misschien moeten we wachten tot het donker wordt,’ zei ze kijkend naar de rails, die glommen in het laatste zonlicht.

Hij schudde zijn hoofd. ‘De beste inbraken worden overdag gepleegd.’

‘Is dat zo?’

‘Ja.’

Ze dacht aan wat hij verteld had over zijn criminele jeugd in Saint-Denis.

‘Ik ben ervaringsdeskundige, weet je nog?’ Toen hij glimlachte, leek hij weer een beetje ontspannen.

‘Ik ga met je mee,’ floepte het eruit voor ze er erg in had.

‘Waarom? Vertrouw je me niet?’

‘Natuurlijk vertrouw ik je.’ Ze probeerde haar twijfel te verbergen. De rode auto waarmee ze naar Poitiers waren gereden – een Clio met een kapotte airco en een nummerbord uit de Haute-Vienne – leek veilig. Onderweg waren ze twee verkeerscontroles tegengekomen, maar beide keren hadden ze gewoon kunnen doorrijden. Hoelang konden ze op hun geluk blijven vertrouwen?